De sluiting Groot Chatillon
De sluiting van Groot Chatillon
In 1972 werd door directeur R. Lie Kwie en dokter P. Niemel voor de laatste keer de vlag gestreken van leprozerie Groot Chatillon. De leprozerie bestond op dat moment 75 jaar en was de laatste plaats waar lepra-patiënten werden afgezonderd.
Al in 1929 werd het bestaansrecht van de leprozerie aan de kaak gesteld door Telegraaf-journalist Sleeswijk, die rapporteerde dat wegens het ontbreken van bedden patiënten op de grond moesten slapen en dat er geen geld was om een barak te herstellen waarvan de vloer het had begeven. Ook sprak hij zijn zorg uit over de staat van de voorzieningen zoals de winkel en de bewoonbaarheid van de kamers.
De destijds verantwoordelijk Dr Lampe pareerde zijn kritiek met een publicatie die hij met Ch. Simons schreef onder de noemer "Lepra in Suriname",. Hiermee werd een start gemaakt met een nieuwe aanpak bij de behandeling van de patiënten. In 1930 werd de tot dan geldende wettelijke afzondering van lepra-patiënten afgeschaft, met als tegenhanger de eis dat patiënten verplicht werden mee te werken aan hun behandeling.
Dr Lampe zou in 1933 worden overgeplaatst naar Nederlands-Indië, waardoor hij geen kans zag de door hem ingeslagen weg in Suriname te vervolgen. De afzondering in de lepra-kolonie hield nadien -ondanks de gewijzigde regelgeving- nog decennia lang stand.
Initiatiefnemer voor de sluiting in 1972 was de Surinaamse lepra-deskundige dokter Paul Niemel (1925-2007). NIemel zag op de lagere school in Paramaribo een klasgenootje plotseling uit zijn leven verdwijnen omdat bij dat jongetje lepra was geconstateerd. Na zijn studie werkte hij vanaf 1958 aan het realiseren van een moderne, laagdrempelige Dermatologische Dienst, waaronder ook de preventie en bestrijding van lepra ressorteerden.
Na de sluiting van de leprozerie Groot Chatillon in 1972 bracht Niemel de laatste, ernstig gemutileerde patiënten over naar een humane, passende behuizing in Paramaribo.
Auteur: Nico Eigenhuis