De vrede van 10 oktober 1760
[ad_1]
Feiten en verhalen over de kolonie Suriname
DE VREDE VAN 10 OKTOBER 1760.
Het deze week op de dag van de Marrons herdachte vredesverdrag van 1760 had een lange voorgeschiedenis.
Vrij snel na het stichten van de kolonie Suriname gebeurde het geregeld dat slaven de plantage verlieten. Vaak was dit voor enkele dagen en meldden ze zich weer bij hun eigenaar. Soms werden ze dan niet al te gruwelijk gestraft. Dit gebeurde niet uit humane overwegingen maar omdat er anders werkkracht verloren zou gaan. Een grotere bedreiging waren de slaven die, eenmaal gevlucht, verder het bos introkken en daar dorpen stichtten, van waaruit ze geregeld overvallen pleegden op plantages in de omgeving. De dorpen van deze Marrons hadden uiteraard veel aantrekkingskracht voor slaven die definitief gevlucht waren. Doordat steeds opnieuw kleine groepjes vluchtende slaven zich bij de Marrons aansloten, was hun aantal rond 1750 tot ongeveer 3000 toegenomen. Geregeld voerden zij aanvallen uit op plantages in de omgeving om aan wapens en andere goederen te komen. Het Gouvernement zag wel dat het niet zou lukken de Marrons te verslaan. Bedreven als men was in een verdeel-en-heerspolitiek werd besloten tot overleg, met als doel beetje voor beetje greep te krijgen op verschillende groepen gevluchte slaven. Om dat te kunnen doen moest er met de Marrons gecommuniceerd kunnen worden. Hiervoor zocht men contact met een Marron die kon lezen en schrijven en brieven had verspreid ondertekend met Boston van Tampatij, maar in de mondelinge overlevering Bastion werd genoemd. Een gelegenheid tot contact deed zich voor toen in 1758 Tempatie-rebellen de plantage Palmenribo overvielen, samen met de Ndyuka (Marrons). Na de overval liet Bastion op de plantage een brief achter voor zijn voormalige eigenaar. Dit was het aarzelend begin van verder overleg. Van de kant van het Gouvernement werden afgevaardigd voor een eerste ontmoeting de slaven Coffy en Charlestown. In de periode daarna volgden lange onderhandelingen. Bastion maakte via brieven en gezanten duidelijk dat men in ruil voor vrede regelmatig goederen wilde ontvangen. Werktuigen, gereedschappen, wapens en luxe goederen, die zij voorheen tijdens aanvallen op plantages roofden. Van de kant van het Gouvernement werden ook de nodige eisen gesteld, maar uiteindelijk kon toch een vrede gesloten worden.
In het boek ‘Een zwarte vrijstaat in Suriname’ staat beschreven hoe het tekenen van de Vrede van 1760 verliep.
“Toen de hoofden gekomen waren, brachten de blanke onderhandelaars de afgesproken wijzigingen in het vredestraktaat aan. En toen alles in het Sranantongo voorgelezen en verduidelijkt was, vroegen ze aan de hoofden of zij alles hadden begrepen en nog steeds bereid waren deze vrede te tekenen en dan deze met een eed te bezweren. Zij antwoordden daarop dat ze dat wel wilden, maar dat de onderhandelaars ze op hun manier voor moesten gaan.
De Bakaa (blanken) legden toen de eed af. Daarna vroegen ze aan de Okanisi ook een eed af te leggen. Die verklaarden dat wel te willen doen, maar zij hadden van wat de Bakaa gezworen hadden niets begrepen. Ze konden de kracht of het effect van de eed niet beoordelen omdat ze het Nederlands niet machtig waren. Daarom wilden ze dat de Bakaa ook op hun manier zouden zweren. De onderhandelaars accepteerden dit. Daarop nam kapitein Kofi een scheermes waarmee hij de Bakaa en de Okaanse hoofden in de linkerarm sneed. Een andere hoofdman kwam vervolgens met een linnen lapje bij elk van de Bakaa en hoofden. Hij depte het doekje in het bloed. Terwijl hij dat deed zwoor hij dat de Okanisi nu in vrede wilden leven en dat zij nooit of te nimmer enig kwaad tegen de Bakaa zouden ondernemen. Zouden zij deze belofte schenden dan zou dit gemengde bloed hun dood en verdoemenis brengen. Dat zou ook gebeuren als zij het beloofde en ondertekende niet zouden nakomen.”
Dit vredesverdrag werd gevolgd door meerdere vredesverdragen, telkens met kleine groepen Marrons. Op die manier ontstond er in die vrijstaat binnen de kolonie Suriname een grote groep met een eigen cultuur en gedragscode. En dit is nog steeds de basis voor het bestaansrecht van de Marrons van nu.
Bron o.a. : Ketens en Banden, Suriname en Nederland sinds 1600, uitgave Rijksmuseum/Vantilt.
N.B.: De termen Ndyuka, Okanisi en Aukaners worden door elkaar gebruikt om dezelfde groep Marrons aan te duiden.
Jacob van der Burg.
[ad_2]
Plantage Jaglust
Auteur: Jacob van der Burg