Zwarte slaven in Nederland
Zwarte slaven in Nederland
Al in het Nederland van de 17e en 18e eeuw was de aanwezigheid van zwarte of gekleurde mensen in het straatbeeld, zeker in Amsterdam niet geen grote zeldzaamheid. Men denkt vaak dat dit altijd vrije mensen waren, op grond van het feit dat Nederland officieel in het moederland geen slavernij kende. Toch is dit niet waar, zoals uit onderstaand stuk blijkt.
Wanneer een land vroeger elders een kolonie stichtte, gold als regel dat de wetten van het moederland ook in die kolonie van kracht werden. In de praktijk bleek dit lang niet altijd het geval.
Toen Nederland in 1667 in bezit kwam van de kolonie Suriname, was daar al een uitgebreid systeem van slavernij, hoofdzakelijk in de vorm van plantagearbeiders. Een kleiner aantal was werkzaam als huisslaven, in het algemeen een mildere vorm van slavernij. Slavernij, overigens, was iets waar de Nederlanders, op grond van kolonies elders, al vertrouwd mee waren. Bovendien hadden Nederlanders al een zekere faam als slavenhandelaars.
Wanneer eigenaren met slaven als huisbedienden naar Nederland reisden, waren deze daar dus in principe vrije mensen.Toch werden ze in de praktijk nog vaak als eigendom behandeld. Men leest ook wel dat het recht op vrijheid binnen de Nederlandse landsgrenzen alleen werd ingewilligd als een slaaf daar actief om vroeg. Hoeveel betrokkenen zich dat recht realiseerden is twijfelachtig. Hoe dan ook, lang is gedacht dat er geen slavernij was in de Nederlanden, omdat dit bij de wet niet bestond.
Uit het Amsterdams Stadsarchief blijkt dat dit een misvatting is. Er waren, zeker vanaf 1776 wel degelijk zwarte en gekleurde slaven in de Nederlanden.
Hoe dit mogelijk was, is ook terug te vinden in dat archief.
Hieruit blijkt dat in mei 1776 een wet aangenomen werd die speciaal gericht was op slaven die naar Nederland gereisd waren in gezelschap van de slavenhouder. Bepaald werd dat ze tot zes maanden na aankomst nog gevangen bleven in slavernij, tenzij de slavenhouder ze de vrijheid schonk. Wanneer eigenaren aannemelijk konden maken dat de noodzaak bestond dat de termijn verlengd moest worden, kon de rechter besluiten deze periode nog eens met zes maanden te verlengen. Deze situatie deed zich voor wanneer de eigenaren van plan waren binnen die tweede periode met hun slaaf terug te keren naar de kolonie.
Waren ze na deze tweede periode van zes maanden nog in Nederland waren dan moesten ze onherroepelijk hun vrijheid krijgen.
Deze regel gold overigens niet voor slaven die uit Suriname gevlucht waren en als verstekeling hier waren gearriveerd. Zij werden altijd teruggestuurd.
Of deze wet op enig moment actief is ingetrokken, of pas bij de afschaffing van de slavernij zijn kracht verloor, is niet bekend.
Auteur: Jacob van der Burg