Zwarte jagers

Zwarte jagers

← Terug

[ad_1]

De Zwarte jagers

Zwarte jagers waren zwarte slaven, die in dienst van het Gouvernement de strijd moesten aangaan met de Marrons in het binnenland van Suriname. Ze werden ook wel Redi Musus (roodhoeden) genoemd vanwege de kleur van hun hoofddeksels.

Maar de term Redi Musu kreeg in de volksmond ook al vlug een andere betekenis, nl. verrader of collaborateur. Dit is begrijpelijk als je bedenkt dat ze streden tegen hun eigen rasgenoten. Toch lag hun situatie wel wat genuanceerder. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, hadden ze zich niet vrijwillig opgegeven, zoals blijkt uit onderstaande ontstaansgeschiedenis.
We moeten hiervoor terug naar de jaren 1750-1760. Het was de tijd waarin gouverneur Mauricius tevergeefs probeerde de strijd te winnen van de weggelopen slaven, de Marrons.

In het Tempatigebied brak een grote opstand uit die militair niet te bedwingen leek. Mauricius veranderde van opzet en probeerde vrede te sluiten. Hiertoe zond hij de slaven Coffy en Charleston uit om met één van de belangrijkste Marrongroepen, de Okanisi, vredesonderhandelingen te voeren.

Dit had succes. Na een belofte van de Okanisi om in het droge seizoen van 1759 geen plantages meer aan te vallen, volgde in verder onderhandeling een meer duurzaam vredescontract. Als dank voor hun rol in de onderhandelingen kregen Coffy en Charleston hun vrijheid en tevens een eigen stukje grond. Hiermee was een nieuwe ontwikkeling ingezet. Als beloning voor het strijden als soldaat tegen de Marrons kon men voortaan een eigen stukje grond krijgen. De wijk Frimangron werd door Mauricius’ opvolger, Nepveu, hiervoor ingericht.

Na de vredestraktaten van de jaren zestig, laaiden in de jaren zeventig de Marronoorlogen toch weer op. Gezien eerdere ervaringen met ex-slaven als militairen werd gepoogd hierin meer continuïteit te brengen.
In eerste instantie werd in 1770 een legertje van vrijwilligers opgestart, dat open stond voor “Vrije Mulatten en Neegers”.
De animo hiervoor was echter niet groot en de behaalde militaire resultaten gering.

De teleurstellende resultaten leidden ertoe dat er in 1772 het korps van de Zwarte Jagers werd opgericht, een legermacht bestaande uit door het Gouvernement bij plantagehouders opgekochte slaven, die na afloop van hun dienst de vrijheid zouden krijgen. Ook werden ze daarna eigenaar van een stukje grond. Het korps was dus beslist geen leger waarbij slaven zichzelf aangemeld hadden. Ze werden door de plantage-eigenaar verkocht en waren verplicht dienst te nemen!

Hun taak was vooral om te strijden tegen de Boni-Marrons waarmee geen vredesverdrag was gesloten. Niet alle Redimusus legden zich neer bij hun gedwongen strijd in blanke dienst. Toen elders in het Caraïbisch gebied grote slavenopstanden ontstonden, kwamen ook veel Zwarte Jagers in verzet.

Karwan Fatah-Black beschrijft dit in zijn boek Eigendomsstrijd als het volgt:
“De opstand begon op de posten Oranfebo, Imotapie en Boven-Commewijne waar twee officieren, een sergeant en de (enige) drie witte mensen op een plantage werden vermoord. Bij de eerste dertig militairen die in opstand kwamen, sloten zich nog een dertigtal plantageslaven aan. Bij een andere post, Armina, sloten twintig man zich aan en vermoordden alle witte officieren en een chirurgijn, waarna ook de manschappen bij post Mapane zich bij de opstand aansloten.

Uiteindelijk sloten ze zich aan bij de Okanisi en vestigden zich in een eigen clan met de naam Lebimusu, een verbastering van Redi Musu, de rode mutsen die ze hadden gedragen. Het liep uiteindelijk niet goed met deze opstandelingen af. De groep werd door de andere Okanisi gewantrouwd en als minderwaardig beschouwd. Een aantal van hen werd in hekserijprocessen levend verbrand, anderen werden als goedkoop werkvolk door de Okanisi uitgebuit, terwijl weer anderen een marginaal bestaan leidden en berucht waren als struikrovers die de Okanisi in het gebied beroofden”
Het korps der Zwarte Jagers nam steeds meer in betekenis af, onderging enkele naamswijzigingen en werd uiteindelijk in 1862 opgeheven.

 

[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg