Van Raders
Van Raders
Van Raders dacht medio 19e eeuw als gouverneur van Suriname een onbeheerd Oostenrijks schip – De Venezia- van landswege te verkopen. Het leverde een diplomatieke rel op en kostte hem zijn gouverneurschap.
Reinier Frederik baron van Raders (1794-1868) trad op elfjarigen leeftijd als stuurmansleerling in ’s lands dienst. Kort hierna werd hij naar de landmacht overgeplaatst en naar Sint Maarten gedetacheerd. Daar krijgsgevangen gemaakt bleef hij tot december 1813 in Engeland en keerde daarna naar Nederland terug.
In 1821 werd hij kapitein-adjudant van de gouverneur van Curaçao. In 1836 werd hij gezaghebber van Curaçao en Onderhorigheden. Hij ijverde er in het bijzonder voor de verbetering van de landbouw, waartoe hij ook nieuwe cultuurplanten invoerde. Als een bewijs van de goedkeuring van koning Willem II van zijn ijverige pogingen tot verbetering van de toestand van de eilanden, werd hem bij Koninklijk Besluit in 1843 de rang van kolonel toegekend.
In 1845 werd hij tot gouverneur van Suriname benoemd. Hij deed er pogingen om bij de vrije inheemse bevolking de afkeer van de landbouwarbeid te overwinnen en er werd onder zijn bewind enige verbetering in het lot van de slaven bracht. Gedurende zijn bewind werd de handel en scheepvaart op de kolonie voor alle volken opengesteld.
In 1851 raakte het onder Oostenrijkse vlag varende schip de Venezia in Paramaribo onbeheerd, omdat de kapitein en enige matrozen aan de gele koorts waren overleden en de overige bemanning het schip had verlaten. Van Raders gelastte de verkoop van de Venezia op basis van de wet onbeheerde boedels van Suriname, met verandering van de naam van het schip naar Sarah Henriette.
Van Raders doorkruiste hiermee het beleid dat in 1850 zorgde voor de openstelling van het land voor handel door alle volken.
Het leidde tot de nodige verwikkelingen tussen de Oostenrijkse en de Nederlandse regering en resulteerde erin dat in december 1851 aan Van Raders ongevraagd eervol ontslag werd verleend.
Auteur: Nico Eigenhuis