Typische surinaamse woorden
Typische Surinaamse woorden en uitdrukkingen.
Bakkeljauw – Gezouten kabeljauw.
Bakken – Ik ben gebakt, niet slagen voor een test of examen. Afgewezen.
Baksen – Vuistslag of pakslaag geven.
Bamihaar – Stijl, sluik haar.
Bloot perceel of erf – Kale of of braakliggende grond.
Bokken, (een bok krijgen) – Uitbrander, afsnauwen, een standje krijgen.
Boren – Illegaal toegang verschaffen. Kortere niet officiel weg.
Buitenvrouw – Maitresse of ook wel de vaste vrouw van de man naast zijn echtgenote.
Bullebak maken – Gekke bekken maken, tong uitsteken, iemand uitlachen.
Dievenijzer – Metalen rooster voor de ramen en of deuren, om dieven buiten te houden. In Suriname staan de ramen vanwege de hitte vaak open. Om diefstal tegen te gaan.
Dieken – Je diekt, je zeurt, dingen die niet aangaan.
Djakken – Plat voor woord voor neuken, krikken. Van het engels woord jack = autokrik.
Dokken – verschuilen, onzichtbaar maken voor iemand.
Fietjebal – Is een tafelvoetbal(spel).
Flitten – Spreken met speeksel, spreken met consumptie.
Gespierd – een groot mannelijk geslachtsdeel hebben.
Handruiker – Klein handzaam bosje bloemen of ook wel bruidsboeket.
Hanepoten en mensenbenen schrijven – onleesbaar gekrabbel schrijven.
Hangmateren – Lekker relaxen in een hangmat.
Hemd – Overhemd met lange mouwen.
In-de-bil – Aanduiding voor een string, een kleine damesonderbroek.
Kraken – Aanmoedigen, toejuichen.
Kostgrond – Is een stukje land (in het binnenland) waarop rijst groente en fruit worden geplant. Voor eigen gebruik of mededorpelingen.
Kweekje – Een pleegkind. Om de ouders te ontlasten, of om een oudere oom of tante die slecht ter been zijn te helpen, wordt vaak een familielid in huis genomen, die dan gekweekt wordt. Dit kan tijdelijk zijn, maar de inwoning kan ook ook permanent zijn, zonder officiele adoptie.
Makaperi – een sieraad bestaande uit een hol bolletje van goud dat gebruikt kan worden als hanger.
Manja – Mango vrucht.
Mannenfles – Flesje met potentieverhogende gedroogde kruiden en plantdelen Mocht je nog wat last hebben van erectie problemen Zit vaak, maar niet altijd de liaan dobruduwa in. Een vrouwenverkrachter in het binnenland werd vroeger gestraft met een hoge dosis dobruduwa. Hier liep hij vaak enkele dagenlang met een erctie rond.
Mooi oogje maken – iemand lief aankijken.
Ontdooien – Acclimatiseren als je vanuit een koud kikkerland komt, zoals Nederland.
Okseltruitje – T shirt of bloesje zonder mouwen.
Ongek – Normaal en dus niet gestoord.
Pinaren – Geen geld hebben. Arm zijn en moeilijk kunnen rondkomen.
Pieren – Tanden pieren, extra laten zien. Sarcastisch bedoelt.
Porknokker (poknokker) – zelfstandige goudzoeker. Als onderhuurder werkzaam op de consessie van een onderneming.
Singlet – onderhemd zonder mouwen.
Schaafijs – ijsplinters of geschaafd ijs met stroop.
Schoenen uitlopen – Nieuwe schoenen inlopen.
Schijnen – verkering willen hebben met iemand.
Schuren – Op de danvloer geslachtsdelen tegen elkaar wrijven.
Schuurmachien – Door afgewezen mannen gebruikt scheldwoord voor een lesbienne
Sodawater – water met prik, gazeuse water.
Soft – Frisdrank.
Spieren – een erectie hebben. Stijf gezwollen penis.
Sprietje – Limonade rietje .
Surviven – Overleven, minimale levensomstandigheden.
Tandenschuier – tandenborstel
Tjappen – Gebruik van een tuinhak met recht blad. Hiermee wordt de grond om gewoeld.
Trekkoffie – Filterkoffie, gemalen koffiebonen.
Trens – Sloot.
Zetten – Iets neerleggen of iets in iets plaatsen.
Zwager – Schoonbroer.
Zwageres – Schoonzuster.
Zwamp – Drassig stuk land. Dat voor grote delen constant onder water staat.
Het Surinaams-Nederlands heeft typische woorden.