Quassie Matewarie
Quassie Matewarie Plantage eigenaar
Vorige pagina |
Het laatste dat je zou verwachten in Suriname is dat een Marron ook plantage-eigenaar zou zijn. Toch was dat in 1829 het geval. Hoe is dat zo gekomen.
Bij het afsluiten van de vrede met de verschillende groepen Marrons was het te doen gebruikelijk dat een prominent lid van de gemeenschap als Ostagier of Pantiman (gijzelaar) werd meegenomen naar Paramaribo.
Hierdoor werd het de Marrons waarmee vrede was overeengekomen lastig gemaakt om afspraken te schenden. Over de omstandigheden voor de Pantiman in de stad is verder weinig bekend.
Een van de plantages aan de Saramaccarivier is houtplantage Abine’s rust, waarvan in 1828 de erven J’Abenie als eigenaars genoteerd staan.
In 1829 en latere jaren wordt als eigenaar vermeld Ostagier Quassie (Kwasi) Matewarie, waarbij dat laatste duidt op de Marronstam Matewarie. Ter plekke is een directeur aangesteld, H. Leunings, en er is een administrateur genaamd A. van Auka. Over de precieze betekenis van deze situatie is het verder gissen. Zo is de naam Abenie bekend als slavennaam en zou Abine’s rust ook best eens Abenie’s rust kunnen betekenen.
De overgang naar Ostagier Quassie zou kunnen betekenen dat hij in de positie was om de erven af te kopen, maar ook dat de plantage aan hem is overgedragen. De aanwezigheid van een directeur en administrateur duidt erop dat er slaven werkzaam waren, maar of dit ook daadwerkelijk het geval was is nog maar de vraag.
De vredesovereenkomsten werden door de Marrons niet altijd nagekomen. Zo werd op basis van het niet nakomen van de vredesovereenkomst uit 1762 de Saramaccaanse leider Coffy in 1835 afgezet.
Hij weigerde wegloper Pasop en zes medevluchters uit te leveren. Een stilzwijgende afspraak binnen de Marrongemeenschap was om nieuwe vluchters niet conform de overeenkomst uit te leveren, maar deze gewoon onderdak te bieden.
[embedyt]https://www.youtube.com/watch?v=nSBRaAUWeR0[/embedyt]