Matawai
Matawai
Beku en Musinga waren de aanvoerders van de marrongroep Matawai, met wie pas in een laat stadium een vredesakkoord werd afgesloten. Kennelijk leverde het een bijzondere positie op voor hun pantiman Quassie Matewarie, die zelfs eigenaar werd van een plantage.
De Matawai is een marronvolk in Suriname, levend in een twintigtal dorpen ten noorden van de plaats Kwakugoon (of Kwakoegron) aan de Saramaccarivier in Centraal-Suriname, maar relatief dicht naar de kuststrook toe.
Hun taal is het Matawai. Nadat de Saramaccaners in 1762 vrede sloten met de koloniale overheid, scheidde een groep onder leiding van de kapiteins Beku en Musinga zich af. Om van hun overvallen op plantages gevrijwaard te blijven, werd in 1769 een apart vredesakkoord met hen gesloten en sindsdien worden zij als een afzonderlijke stam beschouwd: de Matawai.
Quassie Matewarie was een prominent lid van de Matewai gemeenschap. Hij werd als Ostagier of Pantiman (gijzelaar) meegenomen naar Paramaribo. Een van de plantages aan de Saramaccarivier is houtplantage Abine’s rust, waarvan in 1828 de erven J’Abenie als eigenaars genoteerd staan.
In 1829 en latere jaren wordt als eigenaar vermeld Ostagier Quassie (Kwasi) Matewarie, waarbij dat laatste duidt op de Marronstam Matewarie. Ter plekke is een directeur aangesteld, H. Leunings, en er is een administrateur genaamd A. van Auka. Zijn voorganger Abenie blijkt ook een Ostagier geweest te zijn.
Hij overleed in 1821 en is ook bekend als Jan Abenie of Jan Albini (details: 19-07-1821 Albini de vrije Jan Albini ruim75j, Ostagier der bevredigde Saramaccaanse bosnegers. Hij werd begraven op het “Nieuwe Kerkhof” Bg/d J.F. Leue v/r/v het Land). Tot zijn “onbeheerde boedel of wees” behoorde de gemanumitteerde Lika van den Ostagier J. Abenie, zij overleed op 15 oktober 1853.
Johannes King (ca1830 –1898) was ook een Matawai. Hij was een Surinaams zendeling en de eerste belangrijke schrijver in het Sranan. Hij werd in 1861 gedoopt tot lidmaat van de EBG. Hij werd een fel bestrijder van de Gaan Tata-cultus onder de bosnegers, en kwam om die reden in conflict met zijn oudere halfbroer Noah Adrai, Granman (Grootopperhoofd) der Matawai. Na diens overlijden werd Johannes King zelf tot Granman geïnstalleerd, maar hij zag spoedig in dat het ambt niet met zijn werk als evangelist te combineren was en gaf de gouverneur de opdracht terug.
Van zijn reizen, zijn zendingswerkzaamheden en het conflict met Adrai deed King uitvoerig schriftelijk verslag, altijd in het ‘Neger-Engelsch’ (het Sranan, niet in de taal van de Matawai). In het Skrekiboekoe (Boek der verschrikkingen) verhaalt King van zijn visioenen en dromen, maar ook over de geschiedenis van de bosnegers en zijn eigen familie. Ook schreef hij Torie vo Maripaston; het werd door H.F. de Ziel (Trefossa) uitgegeven als Life at Maripaston (1973).
Auteur: Nico Eigenhuis