Houthakkers
Houthakkers
Op de houtplantages konden de tot slaaf gemaakten relaties zelfstandig functioneren. Het maakte dat bijvoorbeeld op Para er na de emancipatie de nodige mondige arbeiders te vinden waren. Dat was niet alleen daar het geval.
Onder de houthakkers waren er meerdere die begin 19e eeuw middels kettingmanumissies het systeem van slavernij doorbraken. Een van ze was de voormalige slaaf Flink die onder de naam Marinus Jan Houthakker in 1838 was gemanumitteerd door zijn zijn eigenaren Nathaniel Vollenbeek , Gregoris Carel de L’Isle en Johannes Zwiep.
Nathaniel Vollenbeek en Johannes Zwiep waren zelf ook slaaf geweest, en Jan Houthakker startte zelf nadien ook met manumissies. In de periode 1847-1863 is Houthakker verantwoordelijk voor het manumitteren van in totaal maar liefst 129 slaven.
Een ander voorbeeld is Willem Koorndijk van plantage Toevlught, die in 1833 is gemanumiteerd uit de boedel van Josua de la Parra. Hij startte voor zijn familie een kettingmanumissie waarbij hij vermeld staat als W. Koorndijk (voor den vrijdom). Hij was in 1840 verantwoordelijk voor de manumissie van de voormalige tot slaaf gemaakte Frederik en vier van zijn familieleden, die daarbij de familienaam Rigot kregen. Frederik Jaques Rigot verkreeg in 1874 het bezit van plantage Phedra
Plantage Toevlught (ook wel Toevlugt of Toevlucht) betreft oorspronkelijk koffiegrond, en maakte deel uit van de plantage Pomibo, tot het in 1745 werd afgesplitst. In 1752 waren de erven van Aron de Abraham da Costa de eigenaren van Toevlught. Het was destijds een kleine koffieplantage van 230 akkers, met 21 slaven. In 1793 was Toevlucht omgezet in een kleine houtgrond.
Het wekt geen verwondering dat een eeuw na de emancipatie de naam Koorndijk ook terug te vinden is onder de werknemers van houtfabriek Bruynzeel. Naast Emile Koorndijk en Otto Koorndijk behoorde ook hun neef George Koorndijk tot de gewaardeerde krachten van deze fabriek.
Auteur: Nico Eigenhuis