Codjo, Mentor en Present
HET VERHAAL VAN CODJO, MENTOR EN PRESENT DE SLAVEN DIE IN OPSTAND KWAMEN SEPTEMBER 1832
De grote brand in Paramaribo van 3 op 4 September 1832 is aangestoken door de slaven die in opstand kwamen: Cojo (ook wel Andries genaamd), Mentor (alias Geluk) en Present.
Zij werden na gemarteld te zijn op 26 januari 1833, om 7.15 uur ’s morgens ter dood gebracht op een brandstapel aan de Heiligenweg. Dit gebeurde voor het afgebrande huis van Monsanto waar de brand begonnen was.
In diezelfde nacht van vrijdag op zaterdag, was het toestel voor de executie ter plaatse, waar zij de brand gesticht hadden, gereedgemaakt op de Heiligenweg; zijnde hier op 6 voeten (1 voet = ongeveer 30 cm) afstand, voor het midden der stoep van het afgebrande huis van de heer Monsanto, een houten roosterwerk gebouwd, op korte palen, één voet boven de grond, waarvan 12 voeten in het vierkant.
Uit diens midden verhieven zich drie zwaar geteerde palen van groen, hard hout, zijnde 8 en 8 Rijnlandsche duimen (1 duim = ongeveer 2,5 cm) vierkant en 10 voeten lang, waarvan 6 voeten boven de grond; bedoelde palen, welke op één voet tussenruimte stonden, waren van onderen met voetbeugels en ijzeren buikbanden en van boven, ter hoogte van den hals, met dunne kettingen voorzien, terwijl de veroordeelden van onderen, op een in de grond vastgehechte bank, gelijk met dit rooster stonden.
Op dit rooster lag droog, gekloofd hout, kruiselings gestapeld, zijnde met teer, hetwelk met terpentijnolie aangemengd was, bestreken ; liggende onder dit bedoelde rooster eenige manden met teer en terpentijn besproeide krullen (schaafspanen), ter weerszijden van deze brandstapel lag droog en toebereid vaamhout, teervaten enz. in reserve.
Op 50 voeten afstand van de drie palen was een loots of halfdak, aan de overzijde van de Heiligenweg, voor de leden van het Gerechtshof opgericht, staande aan de Knuffelsgracht, onder de tamarinde bomen, bovenwinds van het te ontsteken vuur.
Zaterdagmorgen, 26 Januari 1833, iets over zeven uur, werden de veroordeelden in de bedoelde loods gebracht en moesten ze een in terpentijn gewassen broek en kabaatje van huismanslinnen aantrekken, waarna hun handen met kettingen gekneveld werden.
Vervolgens kwamen de Rechters en de Procureur-Generaal. Na voorlezing van het vonnis werden de ongelukkigen in de boeien van voornoemde palen gezet; Present naar de waterzijde op de rechterkant, Cojo in het midden en Mentor ter linkerzijde, naar de kant van Spanhoek.
Kwart over zeven werd, onder het roeren der trom, evenals bij de dood van Lodewijk XVI, op bevel van Santerre , daar ter verdooving zijner redeneringen en hier, ter onhoorbaarmaking van het akelig gekerm en het angstig noodgeschrei dezer ongelukkigen, vooral van Present , den brandstapel ontstoken, welke in minder dan vijftien seconden over deszelfs geheel in lichte laaije vlam stond, zoodat de overgang van leven en dood ongemeen spoedig was.
Cojo en Mentor lieten zich door de buikbeugel zakken en waren reeds half dood, voor het vuur werd aangestoken ; Present, die een paar seconden langer leefde dan de twee anderen, deed slechts één poging om de vlam uit het in brand vliegende hoofdhaar te weren maar dat mocht niet baten. Hij overleed.
Uit het proces-verbaal tekst oud-nederlands.
“Overwegende dat dienvolgende de beklaagden en gearresteerden Cojo of Andries, Mentor (alias Geluk), Present, Frederik, Christiaan, Winst en Tom of Tam zich hebben schuldig gemaakt in het algemeen aan de misdaad van weglooperij , aan het maken van een komplot, strekkende om de misdaad van brandstichting overal, waar hun zulks doenlijk was, te bewerkstelligen; vervolgens bij die gelegenheid te rooven en te stelen niet alleen , maar ook zich met andere wegloopers, zoo mogelijk, te vereenigen, om, na deze stad in assche te hebben doen verkeeren, door kracht van wapenen, welke zij alsdan hoopten te kunnen meester worden, de Blanken en overige vrije bevolking in deze Kolonie uit te roeijen, en zich dus te stellen in eenen staat van onafhankelijkheid van het alhier gevestigd Bestuur, hetgeen de misdaad van rebellie constitueert;”
“Overwegende dat de beklaagden en gearresteerden Winst en Tom , ofschoon niet immediaat eenig aandeel aan de misdaad van brandstichting gehad hebbende, evenwel zich hebben schuldig gemaakt aan volkomene medepligtigheid aan dezelve, daar zijlieden zich bij eede met de drie eerste beklaagden, tot het volbrengen van dezelve, hadden verbonden; dat zij van de gepleegde brandstichtingen niet alleen hebben kennis gedragen, maar ten gevolge daarvan mede hebben geroofd en gestolen , terwijl het in confesso is, dat zij beide met de drie eerste beklaagden en gearresteerden Cojo , Mentor en Present het eens zijn geweest, om, wanneer er zich eene geschikte gelegenheid, na de vernietiging dezer stad, hiertoe mogt aanbieden, de Blanken en vrije bevolking te bevechten en uit te roeijen ;”
Cojo weet nog te ontsnapppen uit het Fort Zeelandia:
“In den nacht, tusschen den 11den en de 12 den December 1832, ontsnapte de Cojo, door middel van braak, uit de plaats zijner detentie, in het binnenfort van de forteresse Zeelandia, maar werd gelukkig den volgenden dag weder opgepakt, doordien hij zich tegen den avond aan den Waterkant bevond , om , door middel van een corjaal, te ontvlugten ; wordende hij door eenen jongen van den Heer L. B. Slengarde ontdekt en door een met Cojo aangevangen gesprek opgehouden , tot dat deze hulp kreeg om hem te kunnen vatten, hetwelk dan ook gelukte, zijnde een jongen van den Heer E. Barend , met name Eduard , denzelven hierin komen assisteren; nemende Cojo nu gezamenlijk in de Oranjestraat, nabij den Waterkant, gevangen, waarna zij hem aan de dienaren der Justitie overleverden.”
Letterlijke beschrijving van Cojo, Mentor en Present:
Cojo was een fraaije , welgemaakte Neger, klein van gestalte, gezet en sterk gespierd , hebbende eene breede borst, een rond , vleezig lichaam en eene zwarte , harige huid , vooral de dijen en beenen ; verder zeer zwart, kort gekroest haar , hoog voorhoofd en hooge , bogtige wenkbraauwen, de oogen vurig, waarvan het witte geelachtig; fijne, niet platte en smalle neus, kleine mond met dunne, zwarte lippen , een baard onder de kin en veelvuldige bruinachtige dalen in het ronde aangezigt, zware dijen en een weinig kromme , echter goed geproportioneerde beenen , hebbende geene likleekens , maar eenige merken op den linkerarm ; van de drie was Cojo de kleinste van gestalte.
Present was tenger van postuur, niet vleezig, met eene roodachtige huid, ronde oogen, platten neus , met een kleinen mond en fijne , roode onderlip , hebbende onderscheidene likteekens van vroeger ontvangene straf, zachte stem en van de drie het meeste spraakzaam.
Mentor , een zoogenaamde Zoutwaterneger , dat wil zeggen : in het Negerland aan de Kust van Guinea geboren, was van de drie hoofdmisdadigers de grootste van gestalte , zijnde daarbij een zware, breede Neger, met eene roodachtige, eenigzins gevlekte huid, grooten, breeden mond met dikke lippen en een platten , breeden neus , zware jukbeenen (oszygomaticus) , vaal kroeshaar , zijnde op het voorhoofd getatoueerd , hebbende aldaar blaauwe geprikte figuren boven den neus; voor het overige was Mentor een vleezige Neger , met likteekens op de billen; hij had eene heldere stem.