Vreemde gevangenen


Vreemde gevangenen in fort Nieuw Amsterdam

       Vorige pagina

Afbeelding kan het volgende bevatten: buitenDe tekening werd in 1942 gemaakt door de toen achttienjarige Rolf Breier tijdens zijn gevangenschap in Nieuw Amsterdam. Hij maakte deel uit van een gezelschap van in totaal 146, van NSB sympathieën verdachte, mannen uit Nederlands Oost-Indië.

Hun komst naar Suriname en de behandeling die zij ondergingen zijn een verhaal apart. Ik kwam met dit verhaal in aanraking toen ik een korte notitie vond op de site van Museum Fort Nieuw Amsterdam.

Hierin werd verwezen naar een in 1995 verschenen boek ”De Groene Hel”, geschreven door een advocaat, A.G.Besier.
Dit boek was niet de enige bron voor deze geschiedenis. Er bleken nog meer boeken, documentaires en krantenartikelen hierover te bestaan, alle eind vorige eeuw en begin 21e eeuw.

Tevens besteedde het Nationaal Archief in Den Haag hier uitgebreid aandacht aan.
De oudste bron echter werd gevormd door een aantal artikelen uit 1949/1950 in de Surinaamse krant De West.

Hierbij enkele citaten uit de replica van een brief die één der gevangenen in 1942 schreef aan Gouverneur Kielstra.

“Excellentie,
Het zal Uwe Excellentie zeer zeker bevreemden een brief te ontvangen uit de Moeras-Gevangenis te Nieuw-Amsterdam, alwaar men 146 (één honderdzesenveertig) van elders ontvoerde mannen opgesloten en verborgen houdt…..De militaire instanties – in wier machtsgreep ik mij hier bevind – hebben nl. mijn zowel schriftelijk als mondeling gedaan verzoek om in audiëntie bij U te worden toegelaten bruut afgewezen……Ons bivak, ja Excellentie, deze veel te kleine en uiterst onsanitaire moerasgevangenis, waar wij in cellen opeengepakt zitten, dit huis vol ellende, noemt men bivak, soms ook interneringskamp. Wij worden ‘bewaakt’, en ik mag wel zeggen ‘verzorgd’ door mariniers. Excellentie, ik wil niet klagen, ik werd immers nog niet dood geslagen.”

Tot zover deze brief. Dan nu het hele verhaal, met als voornaamste bron de stukken uit het Nationaal Archief.

Rond 1933 was er een Indische afdeling van de NSB ontstaan. In tegenstelling tot de NSB in Nederland, nam de Indische NSB een gezagsgetrouwe, dus anti-Japanse houding aan.

Daarnaast was van racisme in nationaal-socialistische zin nauwelijks sprake, gezien het feit dat vele gemengdbloedigen, zogenaamde Indo’s lid waren van de NSB.

Na de inval van de Duitsers in Nederland, 10 mei 1940, werd een aantal NSB ‘ers opgepakt. Het oppakken gebeurde in een sfeer van achterdocht en willekeur. Mensen die een hekel hadden aan hun buren konden dezen aangeven; onder de gearresteerden bevonden zich dan ook verschillende mensen die nooit lid geweest waren van de NSB. Men werd in verschillende kampen geïnterneerd. Op 21 januari 1942 werden 146 mannen, die als het meest staatsgevaarlijk werden beschouwd, met het motorschip Tjisedane richting Suriname getransporteerd.

Op het schip bevond zich een bom. De bemanning had het bevel om bij een eventuele aanval van Japanse, Duitse of andere oorlogsschepen, zichzelf, de passagiers en mariniers met reddingsboten in veiligheid te brengen. Het schip met de gevangenen moest vervolgens tot ontploffing worden gebracht.

Na een voor de gevangenen helse tocht kwam op 21 maart 1942 het motorschip in Suriname aan. De gevangenen werden ondergebracht in de gevangenis Nieuw-Amsterdam. Na een half jaar werd het merendeel van de gevangenen overgebracht naar het kamp de ‘Joden-savanne. Een klein deel werd opgesloten in Fort Zeelandia. In het kamp de Joden-savanne waren de gevangenen onderworpen aan dwangarbeid, mishandeling en vervuiling.

Op 4 november ondernamen vier van hen een vluchtpoging. Twee van de vier werden op 6 november zogenaamd op de vlucht neergeschoten.

Alle gevangenen die in Suriname vast zaten, werden pas op 15 juli 1946 vrijgelaten. Op 7 mei 1947 werd een amnestiebesluit afgekondigd voor alle personen die in het vooroorlogse Nederlands-Indië tot staatsgevaarlijk geachte organisaties behoorden of er van verdacht werden de vijand steun te hebben verleend.

In 1950 verscheen een rapport van de waarnemend procureur generaal waarin onthuld werd dat de twee ontvluchte gevangenen niet tijdens die vlucht waren gedood, maar zonder proces waren geëxecuteerd. Het rapport werd onder tafel gewerkt en de schuldige, een leidinggevende kolonel, werd niet vervolgd.

N.B. De man had kort tevoren, in 1948, nog een onderscheiding gehad voor zijn prestaties in oorlogstijd.
Pas 1995 gaven de Nederlandse ministers van defensie en justitie een verklaring uit waarin ze de gang van zaken m.b.t. de behandeling van de gevangenen betreurden.

 

  Auteur: Jacob van der Burg

Tamanredjo

Tamanredjo

       Vorige pagina

foto van Plantage Jagtlust.Tamanredjo is van oudsher bekend als een vestigingsplaats voor Javaanse immigranten die na afloop van een contract, elders moesten gaan wonen.

De man op onderstaande foto (uit 1917) heet Djojosoeparto en hij was één van de eerste bewoners van Tamanredjo. Ik vond zijn naam op de site javanenindiaspora.nl. Hierop staat o.a. een interview dat Hariette Mingoen in 2014 had met Sardjono John Djojosoeparto, een aangenomen zoon van Djojosoeparto. Hierin vertelt hij uitgebreid over zijn vader.

Het loont de moeite het hele verhaal op die site te lezen (link onderaan deze pagina). Hieronder enkele passages uit het interview.

Ik ben op 3 oktober 1931 geboren in Mariënburg en ben geadopteerd door Djojosoeparto. Djojosoeparto trok na de contractperiode met vijf gezinnen naar wat nu Tamanredjo is, om een nieuwe vestiging te beginnen. Zij maakten het oerwoud open. Ons huis was gebouwd van ‘prasara’ en stond helemaal aan het begin van Tamanredjo, de plek die nu bekend staat als ‘Ondro Bong’. Ik was nog niet eens een jaar oud toen ik met Pak Djojosoeparto naar Tamanredjo kwam. Voor de komst van de vijf gezinnen, was er iemand die zich al in het oerwoud gevestigd had. Hij heette Bardan. Hij werd echter niet erkend door de Commissaris, omdat zijn vestiging bij hem niet bekend was. De vijf gezinnen breidden zich uit en er kwamen meer mensen. Ex-contractanten werden hier naar toe gebracht om zich te vestigen. Mijn vader en de vijf gezinnen openden het bos als pioniers en mijn vader werd aangewezen om de lurah (dorpshoofd) te zijn. In Mariënburg woonden in die tijd veel meer mensen dan in Tamanredjo. Het contact en het verkeer over en weer ging moeizaam omdat er geen weg was. Mensen moesten lopen op de ‘damrail’. Dat nam veel tijd in beslag.”

Tot zover het verhaal van de zoon.

Op het Register van Javaanse immigranten vinden we wat meer bijzonderheden over Djojosoeparto. Hij werd geboren in 1893. Zijn vaders naam was Maridjo en het dorp waar hij vandaan kwam was Mlowoh in het district Wirosari, gewest Semarang. In 1917 kwam Djojosoeparto naar Suriname. Hij had verschillende contracten, maar werkte het langst op Mariënburg, waar in 1930 zijn contract afliep. Djojosoeparto trouwde driemaal en stierf in 1957. De verhuizing naar Tamanredjo wordt niet vermeld, maar alle verdere gegevens kloppen met wat de zoon in het interview vertelt.

Wanneer en op welke wijze de vestigingsplaats de naam Tamanredjo heeft gekregen is niet duidelijk. De naam Tamanredjo, als verblijfplaats voor kortere of langere tijd, wordt gevonden in bovenstaand register bij 138 personen. Voor het eerst in 1931.

Bij 8 anderen is Tamanredjo het dorp op Java waar ze vandaan kwamen. Hoewel in het register geen verband werd gevonden lijkt het aannemelijk dat de vestigingsplaats in Suriname genoemd is naar dit dorp op Java. Overigens werd éénmaal een familienaam Tamanredjo gevonden. In 1952 koos Waginem, dochter van Bok Goeweg de achternaam Tamanredjo.

Pas in1937 werd door Gouverneur Kielstra officieel Tamanredjo tot dorpsgemeente benoemd. Het idee van de gouverneur was om kleinschalige ‘dessa’s’ aan te leggen volgens het model zoals hij dat in zijn tijd in Indië had meegemaakt.

De vestigingsplaatsen kregen gedeeltelijk een eigen bestuur. Een aantal taken hoefden niet meer door het Gouvernement uitgevoerd te worden. Als voorbeeld noemde het Gouvernement: onderhoud gemeenschappelijke openbare werken, medewerking met politie bij strafbare feiten, invordering belastingen, uitgeven van zaaipadi, enz.

Met het vertrek van Kielstra in 1943 verdween de ijveraar voor het idee van dorpsgemeenschappen. Toch duurde het nog tot 1980 voor ze officieel opgeheven werden.

 

  Auteur: Jacob van der Burg

Teenstra en de Codjo branti

Teenstra en de Codjo branti

       Vorige pagina

Marten Douwes Teenstra was betrokken bij de aanhouding van Codjo, Mentor en Present, en bracht van hun lot uitgebreid verslag uit. Wie was hij, en wat was zijn rol.

foto van Nico Eigenhuis.Marten Douwes Teenstra (1795 -1864) was schrijver en reiziger. Zijn vader was Douwe Martens Teenstra, een boer uit het Nederlandse Groningen . In 1824 ging Marten Douwes werken als opzichter van bruggen en wegen op Java. In 1826 keerde hij terug naar Nederland, maar hij kwam erachter dat hij zich niet als boer zou kunnen handhaven.

In 1828 vertrok hij daarom naar Suriname, waar hij aan de slag ging als landbouwadviseur. Spoedig werd hij daar ook benoemd tot inspecteur van bruggen, straten, wegen en waterwerken en kreeg hij ook opsporingsbevoegdheid, wat eigenlijk onder het gezag van de procureur-generaal viel. In 1834 keerde Teenstra terug naar Nederland en kocht vervolgens een huis, genaamd ‘Noord-Indië’, te Ulrum. Daar schreef hij nog vele boeken.

In dit verband zijn twee van zijn boeken van belang, te weten: “zie: DBNL >>Bijzonderheden betrekkelijk den brand te Paramaribo, in den nacht van den 3den op den 4den september 1832” (Paramaribo 1833) en “>>De Neger-slaven in de Kolonie Suriname en de uitbreiding van het Christendom onder de Heidensche Bevolking.” (Dordrecht 1842). De laatste met op de kaft het portret van Mentor, Codjo en Present dat is gemaakt door Gerrit Schouten.

In 1832 ontdekte Teenstra in Suriname ‘bij toeval’ de groep van Codjo in het bos van Picorna. Nadat ze waren opgebracht werd duidelijk dat ze verantwoordelijk waren voor de Codjo branti , waarbij vanaf de Heiligeweg zo’n 70 huizen en ook de Lutherse kerk in vlammen opgingen. Hierbij ging ook een huis van de toenmalige gouverneur Van Heeckeren verloren.

In het uitgebreide verslag van Teenstra komt naar voren dat Van Heeckeren uiteindelijk bij de Codjo branti tekende voor het vonnis . Van Heeckeren’s reactie was dat hij het vonnis alleen had bekrachtigd. Onduidelijk is of Teenstra ook op de hoogte was van de achtergrond van rechter Lammens. Lammens zag bij de eerdere grote brand in Paramaribo in 1821 zijn hoekpand aan de Waterkant in vlammen opgaan en moest daarbij zelf zijn vrouw zien te redden.

In 1826 verscheen een boek van de in Suriname werkzame Britse jurist Christopher Edward Lefroy waarin werd aangegeven dat de brand in 1821 niet per ongeluk was ontstaan, maar de wraak was van een Afrikaanse koning voor het wrede gedrag van de Hollanders in Suriname. Lefroy kwam hierna in conflict met zowel Lammens als van Heeckeren, die hem heenzond uit Suriname. De titel van het gewraakte boek van Lefroy is “Outalissi; a Tale of Dutch Guiana”.

De genoemde boeken zijn online beschikbaar op >>   dienst van de Koninklijke Bibliotheek (Den Haag)

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Vrede

Vrede

       Vorige pagina

Met de Inheemsen en Marrons zijn op verschillende momenten vredesovereenkomsten afgesloten. Onderstaand een overzicht.

1686 Gouverneur van Aerssen van Sommelsdijck trouwt met een Indiaanse prinses, waardoor het verzet van de Inheemsen is gebroken.

1749 Carl Otto Creutz sluit vrede met Adoe van de Saamaka, die o.a. voorziet in uitlevering van nieuw gevluchte slaven. De planters saboteren de effectuering.

1760 Na de Tempati-opstand van 1757 sluit de uit Jamaica gedeporteerde Boston Bendt een overeenkomst namens de Ndyuka die door hen als overwinning werd gezien.

1762 Met de Saamaka wordt alsnog vrede overeengekomen. Abini gaat akkoord met het uitlevering van pantiman en er wordt een postman geplaatst.

1769 Namens de van de Saamaka afgesplitste Matawai wordt door Musinga een vredesakkoord gesloten.

1793 De Aukaanse aanvoerder Bambi verkrijgt na zijn overwinning op Boni gezag over de Aluku

1860 Door gouverneur Van Lansberge worden de Aluku vrijgesteld van het eerdere gezag van de Aukaners

1863 De Brooskampers of Bakabusinengre verkrijgen officieel de vrijheid. Feitelijk was er na een mislukte strafexpeditie rond 1860 al sprake van een staakt het vuren.

NB bovenstaande is vast niet volledig, maar geeft wel zicht op het verloop van de diverse bestanden en tractaten.

  Auteur: Nico Eigenhuis

———————————————————-

 

Op 19 september 1762 werd in Suriname een vrede gesloten met de Saramaccaners. Dankzij dit verdrag werden de Saramaccaners als vrij mens erkend. De artikelen luidden:

  1. De Boschnegers van Saramacca en Suriname zullen als vrije lieden erkend worden.
  2. Zij zullen de dorpen aanwijzen, in dit verdrag begrepen.
  3. Zij zullen niet van woonplaats veranderen, dan met goedkeuring der Regering.
  4. Zij zullen kennis geven wanneer zij van opperhoofden veranderen, die de Regering zal erkennen.
  5. Zij zullen al de slaven, die sedert de vredes-onderhandeling bij hen gekomen zijn, overgeven, en daarvoor van f 10: – tot f 50: – genieten, en ook alle nieuwe, die zich bij hen zullen vervoegen, overleveren.
  6. Zij zullen onder hen geene slaven dulden en de overtreders dezer conditie zullen gestraft worden.
  7. Zij zullen, des verzocht wordende, in het vangen der wegloopers behulpzaam zijn, tegen eene premie en bebelooning.
  8. Zij zullen alle muiterij tegengaan, en de Blanken tegen eenen buitenlandschen vijand behulpzaam zijn.
  9. Zij vermogen niet dan met vijf of zes naar Paramaribe te komen, en moeten zich aan den Gouverneur vertoonen.
  10. Jaarlijks is het hun, tot vijftig in getal, vergund, het vee, hout en katoen, aan de Wanica-kreek in Saramacca of aan Victoria in de Suriname te komen, waarvan acht à tien naar Paramaribo mogen gaan, doch niet gewapend zijn of na acht ure op straat komen. (Dit Artikel gaf bedenking, en zij drongen aan, dat aan hen, even als aan de Aucaners, het uitgaan na acht ure vergund wierde.
  11. Respect aan de Blanken bewijzen, zullende in het tegengesteld geval gestraft worden, hetgeen met Blanken, die hen beleedigen, ook zal plaats hebben.
  12. Zij zullen geen bijzonder verdrag met die van Auka aangaan.
  13. Zij geven vier gijzelaars, alle kinderen van opperhoofden.
  14. De presenten zullen zij op Victoria komen afhalen.