Albina
Ik herinner mij ook dat mijn moeder mij vertelde om de stadsmensen, -komisch, ze bedoelde de dagjes toeristen- te adviseren om niet te gaan zwemmen bij het stukje waar de nonnen woonden. Het bleek dat daar de rivier het gevaarlijkst was omdat het strand onmiddellijk stijl overging naar de diepte. Een soort ravijn in het water. Ze had gelijk . Menig persoon is daar verdronken. Er ging ook een verhaal rond dat de rivier elk jaar een fotosma nam.
Het was wel zo dat ik op een of andere manier, ontzag had voor deze rivier. Vooral als het vloed werd. Boi, berg je. Als je zag wat de golven met de bootjes deden die van de Franse kant kwamen. Ook ‘s avonds moest je voorzichtig zijn als je de oversteek deed. Vaak kwamen de Fransen tegen elf uur s’avonds aan en wilden nog naar de “overkant”. Ik ging dan vaak mee en stond dan bij de punt van de boot met een grote zaklantaarn op te letten op ronddrijvende boomstammen.
Wat ook zo mooi was. Vroeg in ochtend gingen de vrouwelijke marrons hun was doen aan de rivier. Wat een gezang en door het slaan van de was klonk dat echt mooi. Werd er vaak op wakker. Heb mij nooit verveeld op Albina. Iedereen kende elkaar en ik was de zoon van Louisa. Dus ik was opgenomen. Was nu een Albinees.
Kostelijk vond ik het bij de terugreis naar Paramaribo. De school riep. Ja hoor daar stond de douane net voordat je Moengotapu had bereikt. Controle. Ai boi, alles moest eruit. Alles boven de bus moest naar beneden voor kontrole. Ik zat hoofdschuddend naar deze heren in hun uniform te kijken. Wat dom dacht ik. Dacht je dat de marrons hun smokkelwaar via deze weg vervoerden. Ach , het waren maar stadsjongen, wat wisten van het gebied, met zijn zijtakken van de Marowijnerivier. Wisten ze niet dat je kon varen tot moengotapu.
Een douane heeft een lesje gekregen van de marrons.Hij had de gewoonte om te gaan schuilen bij een van de mondingen van de zijrivieren. Wat hij niet wist is dat de marrons hem hadden gespot. Deze douane ging vermomd in een soort regenjas op zijn fiets naar de plek bij de rivier. Nee hoor je valt niet op. Iemand die fietst op Albina en wel om twaalf uur s’avonds. Hij kreeg een waarschuwing van de Albinezen om het niet te doen. Het op de loer liggen wachten. Hij bleef doorgaan. Koppig. Op een avond, de douanepost sloot om elf uur, zat ik nog na te praten met een paar bootmannen.
Ik zag ze grinniken toen de douane de post sloot en naar huis liep. Vreemd, maar ja je zoekt er niks achter. Twintig minuten later een geschreeuw. De desbetreffende douane in zijn onderbroek op straat, driftig wijzend naar het huis waaruit hij gevlucht was. Wat is er, vroegen de omstanders. Hijgend zei hij, ga maar zelf kijken. Een van de bootsmannen, marron, ging naar binnen. Hij kwam naar buiten met een tapijtslang. Deze slang was op het bed van de douane. De boodschap was overgekomen. Niet te ijverig op jacht gaan naar smokkelaars.
Op de verjaardag van mijn moeder was hij aanwezig, zoals altijd. We zaten aan de champagne. De flessen zaten in een grote wasbekken. Ik zag hem kijken. Maar hij zei niks. Hoor je hem denken. Hoe hebben ze dit binnengebracht. Dank aan mijn marronvriend met de naam. Mooiai (mooie oog) een oog was kleiner dan de andere, dus noemde wij hen mooiai) topsmokkelaar van drank