Aardewijn

Aardewijn

← Terug

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis
Aardewijn
De naam W.F. Aardewijn was in Suriname verbonden aan plantage Rustenbrug en de door hem aangelegde plantage Leliëndaal. Hij kwam in Suriname terecht in de periode dat er regelmatige scheepsverkeer plaats vond tussen Paramaribo en Amsterdam.
In 1745 trad in Amsterdam Willem Hendrik Aardewijn in het huwelijk met Elisabeth Böge (1726-1753). Datzelfde jaar kregen ze een dochter met de naam Sara Maria. Moeder Elisabeth was een dochter van de Deen Christian Böge, die in 1726 in Paramaribo was overleden en was na diens overlijden op jonge leeftijd met haar zus Margaretha naar Amsterdam gebracht.
De beide zussen waren erfgenamen van plantage Rustenburg, en waarschijnlijk was dit de reden dat Willem Hendrik direct na hun huwelijk met zijn echtgenote naar Suriname afreisde. Hij zou er als planter naast Rustenburg tevens in het bezit komen van de plantage Leliëndaal en was ook als burgerkapitein actief.
In 1749 zou Elisabeth met haar dochter naar Amsterdam afreizen, waarschijnlijk voor een bezoek aan haar zus. Daar kreeg ze in 1750 te horen dat haar man Willem Hendrik in Suriname was overleden. Ze zou hierna met haar dochter naar Suriname afreizen om hun bezit te beheren .
In 1752 hertrouwde Elisabeth in Suriname met Augustin St. Aubin uit Luxemburg, die onder-luitenant was in het leger van de ad-interim gouverneur Hendrik Ernest Baron von Spörckle. Het tweede huwelijk heeft maar kort geduurd; beiden overleden in 1753 maar ze kregen voordien nog wel een zoontje, Jean Andre. De beide kinderen van Elisabeth werden hierna bij haar zus in Amsterdam ondergebracht.
Het bezit van Aardewijn ging over naar zijn hun dochter Sara Maria (1745-1763), die in 1762 in Amsterdam trouwde met de Brabander Daniel Baert Verspijck. Ze kwam een jaar later in het kraambed te overlijden. Hun dochtertje Theodora Elisabeth Baert Verspijck zou later trouwen met de jonkheer Hugo Bowier uit ’s Hertogenbosch.
Zie voor meer info deze gang van zaken en over plantage Rustenburg onderstaande link https://plantagerustenburg.wordpress.com/ontstaan-van-de-plantage-rustenburg/

 

 

De oudste plantages in Suriname werden in de tweede helft van de 17de eeuw aangelegd langs de bovenlopen van de rivieren in het noordoosten van Suriname. De bovenloop van een rivier is hoger gesitueerd en meer binnenlands gelegen. Op deze wijze probeerden planters zich te beschermen tegen invallen van piraten en dergelijke. De bovenlanden waren verder minder drassig en dus makkelijker in cultuur te brengen

De kaart van Frederic de Witt uit 1688 toont zeer grote kavels, van soms vele honderden hectaren, aan weerzijden van de rivier, in dit geval de Commewijne:

Rustenburg_1

Het is niet duidelijk of al deze kavels ook daadwerkelijk in cultuur zijn gebracht. Op jongere kaarten, bijvoorbeeld die van Lavaux uit 1737 herkennen we nog vaag de oorspronkelijke grote kavels, maar ze zijn vaak opgedeeld:

Rustenburg2

Plantagenaam      Aantal akkers                 Eigenaar                   Nr op kaart

Potribo                                                              Maria Coudere

Macriabo                    1.400                             Domine Klein             21

Monplaisir                     900                            L:G: de Boisguion      22

Bruinsburg                 1.000                            Pikstok                         23

.                                        316                            Grootvelt                     24

Egmond                         430                             Paulus Pietersz          25

Utrecht                           375                            De Utr. Compagnie    26

Condordia                     852                            Corn. De Bruin            27

Berkshooven                                                  Anth. Verberg              28

Rustenburg                                                     Rupsina                        29

Bethlehem                                                      Aman Thomas             30

Killestein Nova                                             de Bruin Goversz         31

.                                       512                           Van der Sande             32

‘t Hof van Eeden          300                           Evert van Eede            33

Bijna 65 jaar later, op de kaart van Moseberg uit 1801, zien we dat er van Concordia een kleine strook lijkt afgesplitst te zijn, de plantage Malabatrum (die door Fermin in 1770 reeds werd vermeld):

Rustenburg3

In 1732 werd op een veiling de oorspronkelijke plantage Bruinsburg opgedeeld in meerdere stukken. Deze oorspronkelijke plantage Bruinsburg lijkt op de kaart van Frederic de Witt grotendeels overeen te komen met nummer 24 en (een deel van) nummer 25.

Op 21 april 1732 staat in het journaal van de gouverneur vermeld

Uijtgegeven warranden off grondbrieven van ses distincte perceelen van landerijen, behoord hebbende aen de plantage Bruinsburg, ten eijnde omme deselve volgens dien bij publijcque vendue te verkoopen, groot sijnde als volgt:

(in de marge: “sijn den derden junij maer uijtgegeven”)

  1. Drie hondert akkers
  2. Duijsend akkers
  3. Vier hondert en dertig akkers
  4. Drie hondert en vijffenseventig akkers
  5. Vier hondert akkers
  6. Drie hondert en sestien akkers

Op het eerste perceel na, kunnen we de percelen goed localiceren. Het betreffen de volgende plantages:

  1. Bruinsburg
  2. Egmond
  3. Utrecht
  4. Rustenburg
  5. Rustveld (aan de overzijde van de Commewijne)

Gezien het feit dat de grondbrieven op 3 juni zijn uitgegeven, zal de veiling eind mei, begin juni 1732 hebben plaatsgevonden.

Toen resteerde er kennelijk nog één perceel van het oorspronkelijke Bruinsburg, waarover we in het journaal van de gouverneur op 11 juni 1732 

Warrandt of grondbrieff vergunt aen Cornelis de Bruijn van agt hondert en twee en vijftig akkers land, leggende in de rivier van Commawijne aen de linkerhandt in ‘t opvaren, sijnde soo veele overgeschooten was van de plantage Bruijnsburg, die in perceelen op vendue verkogt is, leggende dit gedeelte tussen de scheijdlinien van het landt dat gekocht is bij Jan August van Bögen q.q. en de plantage van Adriaen Rupsina, alles breeder bij copie warrandt te sien.

Geapprobeert de caerten der uijtmeetinge door den landmeeter Alexander de Laveaux van het bovengemelde land opgemaekt.

Jan August van Bogen had het perceel tijdens de veiling gekocht, welk perceel later bekend stond onder de naam plantage Utrecht.

Rupsina, moet Adriaan Johansz Rupsina betreffen die in 1730 met Margaretha van Egeren was gehuwd en die bij de veiling het perceel, dat later bekend stond onder de naam plantage Rustenburg, zal hebben gekocht.

Hieruit blijkt dat Cornelis de Bruijn de eigenaar (en naamgever) zal zijn geweest van de oorspronkelijke plantage Bruinsburg, die wellicht nog niet in cultuur genomen was. Door de veiling zal Cornelis de Bruijn gelden hebben gegenereerd om het deel dat voor hem overbleef, de plantage Concordia, te kunnen gaan ontginnen.

Rupsina

Hoewel Rupsina ook op de kaart van Lavaux uit 1737 als eigenaar vermeld staat zal hij dat in werkelijkheid niet zijn geweest.

Stipriaan schrijft dat verandering van plantagebezit ook voortvloeide uit vererving[4]. Planters, de mannen die de plantages in eerste instantie hebben opgezet en die ook in Suriname woonden en zelf het beheer voerden, werden vaak minder oud dan hun echtgenotes. De weduwe van een planter vormde volgens Stipriaan vaak een aantrekkelijke partij voor andere ongehuwde planters, die door huwelijk daarmee zijn bezit uit wist te breiden. Stipriaan laat onvermeld dat een ongehuwde vrouw in die tijd juridisch minder sterk stond en wel een man nodig had om haar zaken te kunnen regelen. Als uit het nieuwe huwelijk kinderen voortsproten deelden die kinderen mee in de erfenis van hun ouders, en dus ook in de plantage van hun moeder.

Margaretha van Egeren was tweemaal eerder gehuwd, voordat ze met Rupsina in het huwelijk trad. Haar tweede echtgenoot Jan Frederik Golbagh was begin juli 1730 overleden en zij kon dus weer op zoek naar een nieuwe echtgenoot. Die vond ze in de veel jongere[5] Adriaan Johansz Rupsina, met wie ze in december van datzelfde jaar in het huwelijk trad.

In de veiling van mei/juni 1732 kochten ze het perceel van 400 akkers en startten daarmee de koffieplantage Rustenburg.

Op 3 okt 1733 maakte Margaretha als echtgenote van Adriaan Rupsina Johanszn. een testament[6]. Het betreft een wijziging van eerdere testamenten d.d. 3 febr 1732 en 10 juli 1732. De armen van Paramaribo krijgen f 100 in Surinaams geld. Haar zoon Harmannus krijgt f 2.000 in hollands geld, “vermits deselve niet in staat is om zijn cost na behooren te kunnen gewinnen als niet wel bij zijn zinnen zijnde”. Dochter Johanna zal krijgen de gemaakte kleden, linnen, lijfstoebehoren en ook het goud en zilver. Ook genoemd word haar broer Gorus van Egeren te Zwolle, aan wie f 500 gelegateerd wordt. Als enige en algemene erfgenamen worden benoemd haar kinderen Harmannus en Johanna en de kinderen van haar overleden dochter Agatha Helena Billius, met namen Margaretha Johanna en Elisabeth Booge. Mochten deze allemaal overlijden zonder nageslacht dan zal alles toekomen aan haar broer Gorus van Egeren in Zwolle. De slaven te Paramaribo mogen niet worden verkocht, maar moeten naar de plantage Rustenburg worden gestuurd. Margaretha ondertekent deze acte met “Margaretha J. van Egeren”.

Opmerkelijk aan dit testament is dat haar man Adriaan niet als erfgenaam wordt benoemd, waar dat in het eerdere testament d.d. 3 febr 1732 wel het geval was.

Margaretha van Egeren moet overleden zijn tussen 1733 en 1735. Rustenburg vererfde niet op Adriaan Rupsina, maar op Margaretha’s kleindochters Margaretha Johanna en haar zuster Elisabeth Boge, die op dat moment al zonder ouders waren.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]