Plantage Zoelen

Plantage Zoelen

← Terug

Plantage Zoelen was een koffieplantage aan de Commewijnerivier in het district Commewijne in Suriname. Zij lag rechts bij het opvaren, stroomafwaarts naast plantage Voorburg en stroomopwaarts naast plantage A la bonne heure.

De plantage werd in 1749 aangelegd door Willem Hendrik Pieck en Constantinus Gerardus Nobel. Pieck was baron van Zoelen en Brakel, Heer van Aldenhaag, Munnikenland en Enspijk en ambtman van Beesd en Rhenoy. In 1732 was hij met Johanna van Aerssen gehuwd, een dochter van François van Aerssen van Sommelsdijck en kleindochter van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck, de gouverneur van Suriname.

 

Nobel was koopman in Amsterdam en familie van Geertuida Nobel, de eigenares van Geertruidenberg en Pieter Contantijn Nobel die in 1774 de tegenovergelegen plantage Rust en Werk kocht.

De plantage was bij aanleg 2 keer zo groot als de meeste andere plantages in dit gebied. In 1768 was de plantage in bezit van Sigismund Vincent Lodewijk Gustaaf Koenen. Hij was twee jaar eerder in Suriname aangekomen en een jaar later getrouwd met Johanna Dieulefit.

Hij werd Raadsheer van het Hof van Civiele Justitie. Na zijn overlijden in 1772 verkocht Johanna de plantage in 1778 aan Jean Nepveu die de plantage overdroeg aan zijn dochter Martha Johanna, echtgenote van Jean Daniel de Meinertzhagen. Na zijn overlijden in 1782 ging Martha Johanna terug naar Nederland en hertrouwde in 1794 met Cornelis Karsseboom, oud raadfiscaal van Suriname. In 1790 werd de plantage uitgebreid met 10 kettingen in de breedte. Omstreeks 1817 werd de plantage omgezet tot een suikerrietplantage. Door de uitputting van de bodem was de grond niet meer geschikt voor de teelt van koffie.

In 1838 verkocht de familie De Meinertzhagen de plantage aan Gustav Nicolaus Linck, afkomstig uit Hamburg. George Nicolas Linck was één van de grootste plantage-administrateurs in Suriname. Linck beheerde in 1821 13 plantages waarvan 6 van hemzelf. Hij was administrateur van de firma Insinger en Co. Deze firma was eigenaar van daartoe opgerichte negotiaties, die onder andere katoen-, suiker en cacaoplantages omvatten.

De plantages stonden ter plaatse onder beheer van administrateurs zoals onder anderen Q.G. Pichot, Linck en J.W.H. Kleine. De directeur Jacques Louis Guicherit werd in 1842 ontslagen. Dit was op andere plantages ook al gebeurd vanwege conflicten met de slavenmachten. Ook in 1854 gebeurde dit weer als directeur van Nieuw Grond.

Na het overlijden van Linck werd de firma eigenaar van de plantage. Ook de plantages Nieuw Grond, Wederzorg, Anna Catharina en Charlottenburg waren eigendom van deze firma.

In 1850 kocht de Amsterdamse koopman Gijsbert Christiaan Bosch Reitz de plantage. Hij was toen al eigenaar van de naastliggende plantage Geertruidenberg.

Na de emancipatie in 1863 en de daaropvolgende 10 jaar van staatstoezicht verschenen in 1873 de eerste werknemers uit Brits-Indië. De ruime meerderheid van de Javaanse contractarbeiders werden na hun aankomst te werk gesteld op de plantages Mariënburg en Zoelen. De naamgeving van plantage Zoelen wordt door de Javanen gekoesterd met de betekenisverwante naam uit Nederlands-Indië, namelijk de plaats Solo uit Midden-Java.

Vanaf 1882 werd de plantage opgenomen in de Landbouw Maatschappij Commewijne, een onderneming die was opgericht door Jean Philippe Bosch Reitz, de zoon van Gijsbert Christiaan. Het bedrijf leverde suikerriet aan de nieuwe centraalfabriek van de Nederlandse Handel-Maatschappij te Mariënburg. In 1889 zijn de aandelen overgenomen door de Nederlandse Handel-Maatschappij en ging de plantage op in Mariënburg.