Opstand op plantage Bethlehem
De opstand op plantage Bethlehem
Op koffieplantage Bethlehem brak in 1750 een opstand uit. De aanleiding hiervoor was dat de plantagehouder zich vergreep aan de vrouw van zijn bastiaan (voorman).
Plantagehouder Amand Thomas (1690-1750) kocht plantage Bethlehem in 1737. Hij was lid van het hof van politie en ouderling van de Gereformeerde kerk. Er waren meer dan 200 slaven werkzaam op Bethlehem.
Thomas vergreep zich regelmatig aan de vrouwen van de plantage, hetgeen kwaad bloed zette bij de slaven.
Zijn relatie met de vrouw van de bastiaan Coridon werd hem uiteindelijk fataal; Coridon besloot het niet langer te nemen, en bereidde in alle rust een grote opstand voor. In de nacht van 20 op 21 februari 1750 kwamen de slaven in opstand.
De voornaamste slaven van de plantage vermoorden Thomas en zijn administrateur en de plantage werd geplunderd.
Op 22 februari zette een groep van 20 militairen, 30 burgers en 50 slaven onder leiding van de burgerkapitein Nicolaas Rijnsdorp de achtervolging in vanuit het Commewijnegebied, terwijl de joodse burgerkapitein Davilaer vanuit de Jodensavanne het bos introk.
Rijnsdorp’s groep achterhaalde de slaven, doodde er 11, en nam er 31 gevangen. Het complot werd meedogenloos bestraft. Er werden 11 vrouwen en 19 mannen van Bethlehem terechtgesteld. Rijnsdorp ontving een zilveren schotel met het wapen van de kolonie als dank voor zijn prestatie. Aan de deelnemers van de tocht werd f 3000,- uitgekeerd.
De overgebleven weggelopen slaven van Thomas sloten zich aan bij de bosnegers
Auteur: Nico Eigenhuis