Discriminatie te Moengo
Discriminatie te Moengo
Los van het personeelsbeleid bij de SBxM te Moengo deed zich in 1950 de vraag voor of de creolen te Moengo van landswege werden achtergesteld. De vraag betrof de woningvoorziening te Wonoredjo.
Wonoredjo behoorde tot de dorpsgemeenschappen die in de tijd van gouverneur Kielstra in Suriname waren ontstaan in zijn poging om ‘van de West de Oost te maken”. Het dateert uit de tijd dat er in Amsterdam nog een Landbouwmaatschappij en Suikerfabriek met de naam Wonoredjo gevestigd was met plantages in ‘de Oost’.
De door Kielstra in Suriname aangevoerde Javanen die op Moengo kwamen te werken werden in die tijd in de gelegenheid gesteld om ter plekke een woning te betrekken en konden daarbij beschikken over een stuk land om landbouw of veeteelt te bedrijven.
Voor de creoolse gemeenschap betekende dit in de praktijk een achterstelling omdat voor hen een dergelijke faciliteit ontbrak. Voor de SBxM die in die tijd alle bauxietarbeiders tevreden wilde stellen was het ontbreken van een dergelijke faciliteit een gemis, en de roep om de woningen vrij te geven werd dan ook van die zijde ondersteund.
In de periode waarin dit speelde was er sprake de mogelijke komst van een groot aantal Indo-Europeanen naar Suriname. De onafhankelijkheid van Indonesië betekende dat er gesproken werd van de mogelijke komst van totaal 250.000 personen naar Suriname. Uiteindelijk bleef hun aantal beperkt.
In 1951 deed Fred J.A. Murray, destijds statenlid van het district Marowijne, de oproep de dorpsgemeenschap Wonoredjo op te heffen, omdat deze dienst deed als ‘reservaat van Javaanse arbeiders van de bauxietmaatschappij’. Wonoredjo zou tot vestigingsplaats moeten worden gemaakt, opdat er ruim dertig creoolse medewerkers van Moengo konden worden gehuisvest.
Auteur: Nico Eigenhuis