De ponten

De ponten

← Terug

[ad_1]

DE PONTEN VAN PARAMARIBO.

IN 1981 werd de Pontewerfstraat in Paramaribo officieel herdoopt in Anton de Komstraat. Een terechte erkenning van de man die voor het eerst de slavernijgeschiedenis van Suriname beschreef vanuit het land zelf en bovendien iemand was met hart voor de noden van de Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders.
Met het verdwijnen van de naam Pontewerfstraat ging wel de verwijzing naar een authentiek stukje Surinaamse geschiedenis verloren. Het waren de ponten die een belangrijke rol speelden in het handelsverkeer van de kolonie. Men moet hierbij niet denken aan de traditionele ponten zoals we die in Nederland kennen: boten die een geregelde passagiersdienst onderhouden tussen twee vaste aanlegplaatsen.
Hoewel in Suriname de naam pont gebruikt werd voor meerdere boten, bedoelde men er toch vooral de boten mee die al sedert veel eeuwen plantageprodukten, o.a. suiker, koffie en cacao naar Paramaribo vervoerden, om daar overgeladen te worden in zeeschepen.
Er bevonden zich op verschillende locaties pontenwerven bedoeld voor bouw en onderhoud van de ponten. Op een oude kaart van Paramaribo (1823) staat de aanduiding ‘pontenwerven’ bij een stuk grond aan de Surinamerivier tussen de Drambrandersgracht en de Pontewerfstraat, dus aan het einde van de Saramaccastraat.

Hoe de eerst ponten eruit zagen leert ons een beschrijving uit het einde van de achttiende eeuw (Hartsinck, 1781).
“Men noemd Pontvoerders, die aldaar de Producten of Voortbrengselen der Plantagiën van derwaards naar Paramaribo in de Schepen aanvoeren in Ponten, zynde lompe Vaartuigen met een Strô Dak, die van verre zich vertoonen als Strôhuizen, en zeer langzaam voort gaan. ‘Er zyn Ponten daar men honderd Oxhoofden Suiker in laden kan, doch meest zyn ze wat kleiner van caliber. De gemelde Pontvoerders zyn aangesteld en beëedigd, ook is ‘er een Reglement of Instructie voor dezelven gemaakt.”

Ook is er nog de volgende beschrijving uit het boek Suriname in Tafereelen en Schetsen (J.Nagel, 1840). Tussen de regels door leest men hoe het ook mogelijk was dat men de boten, met alleen roeikracht, gemakkelijk tegen de stroom in, de rivier op kon laten varen.
“Van eb en vloed, het voorrecht der natuur, maken zwaarbeladen vaartuigen, ponten genaamd, en niet ongelijk aan drijvende rieten hutten, gebruik om de suiker en andere voortbrengselen der plantagiën naar de stad te voeren. Deze ponten zijn slechts schaars bemand. Twee neegerslaven brengen in zes dagen tijds dertig vaten suiker, ieder van ruim duizend ponden gewicht, de gansche rivier af.”

Op de plantages zelf had men kleinere ponten voor het interne transport. Deze maakten gebruik van de waterwegen (vaartrenzen) die ook dienden ter regulering van de waterhuishouding.

Rond 1900 werd de behoefte aan de traditionele ponten minder. De plantages namen in aantal af (vooral plantages die ver van Paramaribo af lagen), er kwamen langzamerhand andere wegen voor vervoer beschikbaar en door samenvoegen van verschillende plantages ontstonden eigen vervoersystemen. Zo regelde bijvoorbeeld Mariënburg al voor 1900 zelf al het gehele transport vanaf de productiegronden, via de fabriek tot aan de zeeschepen.

Logischerwijs werd dit ook het einde van de pontenwerven. Wanneer de pontenwerf in Paramaribo precies de activiteiten heeft gestaakt is niet helemaal duidelijk. Er is op het terrein met die naam nog enige tijd een houtmarkt geweest en later is er een abattoir verschenen.

Voor het laatst vond ik iets over ponten in Het Nieuws: Algemeen Dagblad van 2 october 1954. In dat jaar vond de liquidatie plaats van houtfabriek De Nieuwe Onderneming, die zes jaar lang op Jagtlust was gevestigd.
In een advertentie werden naast veel verschillende goederen ook aangeboden
“Houten ponten en een ijzeren pont”.

 

 

[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg