DE WESTGRENS met Guyana
De basis van het huidige Suriname werd gelegd door de geslaagde Engelse kolonisatie
aan de Surinamerivier, begonnen in 1651.
Voor dit gebied kreeg de stichter van de volksplanting,
Lord Francis Willoughby of
Parham, in 1662 een uitvoerige giftbrief van zijn koning Karel II, waarbij als westgrens was
aangegeven: 'one English Mile next beyond the Westerly Banks of the River Copenam'. Toen
de bloeiende jonge kolonie in 1667 door Abraham Crynssen in naam van de Provincie Zeeland
werd veroverd strekte het overgegeven gebied zich dan ook uit tot aan 'den
Westkant der Rivier Copename'. Verder naar het westen bevond er zich nog een andere
Zeeuwse kolonie, namelijk Berbice, gesticht door Abraham van Peere. Tussen beide volksplantingen
in strekte zich het stroomgebied van de Corantijn uit als een leeg niemandsland.
Vermoedelijk met het oog op mogelijk ongewenste buren is er niet
lang na de verovering van Willoughby-land een regeling getroffen waarbij
dit niemandsland werd opgenomen onder de bestaande Nederlandse
gebiedsaanspraken door een gemeenschappelijke grens tussen beide Zeeuwse
koloniën vast te stellen, met dien verstande dat het gehele
Corantijngebied aan Suriname kwam te behoren. Wanneer dit precies is
gebeurd is niet duidelijk. Er wordt wel het jaartal 1673 genoemd maar ook,
dat er een schikking werd getroffen (in 1684?) tussen van Peere en
Gouverneur van Sommelsdijk, waarbij zelfs een grenspaal zou zijn
geplaatst. In ieder geval werd de westgrens van Suriname op kaarten uit de
18de eeuw aangegeven als een rechte lijn lopende van de Duivelskreek - een
nu niet meer bestaand klein riviertje uitmondende in zee - langs de meest
oostelijke bocht van de Canje-kreek, een zijtak van de Berbice-rivier.
Deze denkbeeldige lijn liep op ongeveer 10 mijl ten westen van de
monding van de Corantijn bijna pal noord-zuid door een nog onbekend woest
gebied van bos en zwampen. De lijn liep op de oude kaarten ergens in het
binnenland dood evenals trouwens de Corantijn zelf, waarvan toen alleen
nog maar de benedenloop bekend was. Juist doordat het Corantijngebied lag
tussen twee oude gevestigde volksplantingen, die ieder nog voldoende
uitbreidingsmogelijkheden in de meer directe omgeving hadden, is voor dit
gebied lange tijd weinig belangstelling geweest. Pas bij speurtochten naar
eventuele waardevolle mineralen werd het gebied bezocht.