SLAVENHANDEL.
SURINAME: BELANGRIJKSTE AFZETGEBIED
Suriname werd gedurende de volgende vrijhandelsperiode het belangrijkste afzetgebied van de Nederlandse slavenhalers. Na de voorspoedige ontwikkeling van de suikereilanden Barbados, Jamaica, Guadeloupe en Martinique belegden Amsterdamse kooplieden grote bedragen in Suriname in de hoop niet
slechts uit de handel in suiker winst te kunnen maken, maar ook op de produktie ervan.
De directe band tussen deze investeringen en de omvang van de Nederlandse slavenhandel blijkt uit het verloop van de aantallen slaven die door Nederlandse schepen werden overgebracht. Tussen 1740, bij het op gang komen van de vrije slavenvaart, en 1753, het begin van de Amsterdamse investeringen, werden jaarlijks gemiddeld 4000 slaven vervoerd. Na 1753 steeg dit jaarlijks gemiddelde tot 7000 tot 8000 slaven per jaar. Naast de grote koopkracht van de Surinaamse planters vormde ook de politiek neutrale positie van de Republiek in de talloze 18 de eeuwse conflicten tussen Engeland en Frankrijk een stimulans voor de Nederlandse slavenhandel. De Engelse overmacht ter zee maakte de Franse planters in oorlogstijd grotendeels afhankelijk van Nederlandse slavenaanvoer.
HERKOMST VAN DE SURINAAMSE SLAVEN
Over de herkomst van de Surinaamse slaven kan weinig met zekerheid gezegd worden. Het merendeel kwam van de kust van Guinea (het gebied tussen de Ivoorkust en Nigeria), een kleiner, maar vrij constant percentage uit Angola. De wic behield het recht enige slavenstations in Angola aan te houden, ook na de herovering door Portugal. Men kan echter stellen dat de West Indische Compagnie haar slavenhandelsactiviteiten concentreerde op de slavenkust, eerst in Offra (haven van het koninkrijk Allada), daarna op Ouidah en Popo. Tegen het einde van de 17de eeuw begon de Goudkust een belangrijker rol te spelen in de slavenhandel, vooral toen de wic in het begin van de 18de eeuw op goede voet stond met Akwamu, een rijk dat het oostelijk deel van de Goudkust en een gedeelte van de slavenkust beheerste. Op de Slavenkust kwam de Compagnie in conflict met de koning van Dahomey, die dat gebied in de jaren 1724-1728 veroverde. Voor korte tijd nog kocht men aanzienlijke aantallen slaven (waarschijnlijk Dahomese krijgsgevangenen) van Oyo.
Onderhandeling over een mens
Het grootste deel van de slaven kwam na die periode in Suriname aan, toen de wic voornamelijk op slaven uit de Goudkust was aangewezen. De wic had echter in 1734 haar handelsmonopolie opgegeven (zie boven) en de `vrije handelaren' haalden hun slaven vooral van de `Bovenkust' tussen Liberia en het westelijk deel van
Ghana. De Middelburgsche Commercie Compagnie uit de provincie Zeeland concentreerde zich op de Ivoorkust. De slaven waren van oorsprong meestal geen kustbewoners, maar werden veelal uit het binnenland geroofd.
Het merendeel van de in de 17de eeuw naar Suriname overgevoerde slaven was waarschijnlijk Yoroeba, Adja en Ewe, terwijl in de 18de eeuw vooral slaven uit het Akan-taalgebied werden betrokken (Ashanti, Fanti, Nzema, Anyi, Baoule). Resten van Akan-cultuur zijn ook nog duidelijk herkenbaar in de godsdienst en cultuur der Surinaamse Creolen en Marrongroepen, terwijl ook een duidelijke invloed van Angolese talen op het Saramaccaans is aangetoond.
|