Geldzaken ( Geschiedenis )
4. Invoering van een eigen
surinaams geldwezen, 1940 tot 1982
Na 1940 loopt de geschiedenis van het
surinaamse en het nederlandse
geldwezen weer uiteen, omdat
Nederland in 1940 werd bezet door de
Duitsers. De nederlandse gulden werd
driemaal gedevalueerd, in 1943, 1945
en 1949, en eenmaal gerevalueerd, in
1961, terwijl de surinaamse gulden zijn
officiële pariteit ten opzichte van de
V.S.-dollar van Sf 1 ,90 per dollar
sedert 1940 onveranderd heeft
gehandhaafd.
Nederland kreeg na 1940 tweemaal
ander soorten pasmunt, eerst zinken
munten in de oorlog, na 1945 nikkelen
en bronzen munten en later weer
zilveren guldens en rijksdaalders. Het
uiterlijk van al deze munten verschilde
van dat van de vooroorlogse
geldstukken.
Suriname behield echter de
vooroorlogse nederlandse zilveren en
bronzen munten. In de oorlog
(1940-1945) zijn te Philadelphia in de
Verenigde Staten munten van 25 cent
en lagere waarde geslagen, bestemd
voor het bevrijde Nederland en de
nederlandse gebieden in West-Indië.
Zij zijn voorzien van de P van
Philadelphia. De munten voor
Nederland droegen als muntteken een
eikel, die voor de West een palmboom.
Ook was de legéring, de samenstelling
van het metaal, enigszins anders dan
in de vooroorlogse munten.
De verkrijging van staatkundig
zelfbestuur door Suriname in 1954
heeft ook invloed gehad op het
geldwezen van dit land. In de eerste
plaats werd de geldcirculatie van De
Surinaamse Bank -een particuliere
instelling- overgenomen door de
Centrale Bank, welke op 1 april 1957
haar bedrijf begon uit te oefenen.
Bankbiljetten van 1941
Deze was vroeger in de regel een
particuliere instelling, bijvoorbeeld De
Nederlandsche Bank, opgericht in 1814
kort na het vertrek van de franse
bezetter, na 1940 vrijwel altijd een
overheidsinstelling, zo ook in
Suriname. De bankbiljetten van de
Surinaamsche Bank zijn geleidelijk
vervangen door biljetten van de
Centrale Bank van Suriname,
eveneens gedrukt door de bekende
drukkerij Johan Enschede en Zn. in het
'Klokhuis' te Haarlem.
1960
Voorts is in 1960 een Muntverordening
afgekondigd, welke eigen surinaamse
munten voorschrijft, die geleidelijk de
munten met vooroorlogs nederlands
uiterlijk hebben vervangen. De nieuwe
uitgegeven munten werden de zilveren
gulden, het kopernikkelen kwartje, het
kopernikkelen dubbeltje, één milimeter
groter dan het oude tiencentstuk, de
messingstuiver, die zijn opvallende
vierkante vorm behield, en de bronzen
cent.
Zij werden geslagen in 's Rijks
Muntinrichting te Utrecht.
De surinaamse gulden toont op de
voorzijde het borstbeeld van Koningin
Juliana, op de keerzijde het
surinaamse wapen, zoals vastgesteld
in 1960, met een krans van
paloeloetakken en de
waarde-aanduiding, 1 G. Het
kantschrift van de gave surinaamse
gulden is de spreuk in het landswapen
'Justitia Pietas Fides'. De andere ronde
munten dragen aan de voorzijde het
surinaamse wapen met paloeloekrans
omgeven en op de keerzijde de
waarde-aanduiding binnen een
randversiering van motieven ontleend
aan de houtsnijkunst der Marrons.
De stuiver heeft op de voorzijde
behalve het surinaamse wapen als
versiering in de vier afgeronde hoeken
een indiaanse schietboog. Het kwartje
en het dubbeltje hebben een
gekartelde of geribbelde rand, de
overige munten een gladde rand.
Alle munten vertonen aan de voorzijde
of keerzijde het woord 'Suriname', het
jaartal van eerste uitgifte 1962, de
waarde-aanduiding, ook muntteken
genoemd, en het muntmeestersteken,
dat is een visje, omdat de muntmeester
van 's Rijks Munt Dr. J. W. A. van
Hengel heet. Tegen het einde van
1962 kwamen de eerste nieuwe
munten in omloop.
|