|
| |
| SURINAME AFDELINGEN -
Geschiedenis - - Indianen, Inheemsen
terug
Indianen, Inheemsen
Contact met Europa
Wat is er in het gemoed van de Indiaan omgegaan
toen de eerste berichten in het binnenland doordrongen van vreemde vaartuigen die aan de kust waren gezien?
En toen daarna de berichten van het eerste contact en de eerste vestiging volgden? Hoe dit alles door de
Indianen werd opgenomen en verwerkt zullen wij nooit te weten komen.
Wel zijn natuurlijk een aantal
gebeurtenissen bekend geworden. De eerste beschrijving van deze kusten zijn van de Spanjaarden. Tussen
1595 en 1609 bezochten Sir Walter Raleigh en anderen de kust der Guyana's op zoek naar EI Dorado, het
legendarische goudland. Zij werden door de Indianen vriendelijk ontvangen. In 1609 vestigt Harcourt een
post aan de Oyapoc, in 1613 gevolgd door een Hollandse post bij Paramaribo. Aanvankelijk zijn de verhoudingen
tot de Indianengoed, maar al deze eerste vestigingen moeten na enige tijd ontruimd worden vanwege de
aanvallen der Indianen. Echter komt er in 1627 een blijvende vestiging door de Hollanders in Berbice en
in 1650 door de Engelsen aan de Suriname. In 1652 worden de Fransen nog eens uit Cayenne verdreven door
de Indianen.
Aanvankelijk zullen de Indianen, begerig naar Europese artikelen, een vestiging hebben getolereerd. Naderhand,
het gevaar ziende, zullen zij getracht hebben zich van de lastige indringers te ontdoen. Soms waren Engelsen
en Hollanders welkome bondgenoten tegen Spanjaarden of andere Indiaanse vijanden.
De Europeanen van hun kant leerden al spoedig de vijandige betrekkingen tussen Arowakken en Caraiben hanteren
om vaste voet in deze gebieden te krijgen. Omstreeks 1675 begint er een min of meer systematische indiaanse
guerilla op gang te komen veroorzaakt door stoken van de Engelsen die node Suriname aan Holland moeten afstaan,
en nog aangewakkerd door minderwaardige handelspraktijken van enige individuele "ruylders".
Uit brieven van Goeverneur Heinsius, van Planters en van de Predikant Basseliers blijkt dat de situatie steeds
meer uit de hand dreigt te lopen. Een der brieven vermeldt dat: Indien men ook nog met de Indianen langs de kust
in oorlog raakt, wij het land zullen moeten verlaten.
Gouverneur Heinsius vermeldt in 1679 dat het aantal blanken in 12 jaar tijd van 1500 tot nog geen 500 is terug gelopen.
Vele plantages zijn overvallen, plat gebrand en de inwoners gedood. Nicolaas Combé schrijft in 1679 aan Middelburg
dat als hulp uitblijft hier iedereen zal worden vermoord.
In 1686 is in de Para alleen nog een fortje dicht bij de monding intact, alle plantages bovenstrooms zijn door de
Indianen verwoest en ontvolkt. De Indianen nemen ook de eerste Afrikaanse slaven mee en leren hen het boslopen en
de guerilla, het zijn de wegbereiders van de latere Marrons.
Tenslotte gelukte het aan de Gouverneur van Aerssen van Sommelsdijk een vrede met de Indianen tot stand te brengen
door militaire acties, maar toch voornamelijk door economische maatregelen. Ook organiseerde hij bezoeken van
Indianen aan Nederland teneinde tot een betere verstandhouding te geraken. Bij zijn dood liet van Sommelsdijk
een weer in bloei toenemende kolonie achter.
Dat de Indianen een factor van betekenis waren blijkt wel uit schattingen van hun aantal uit die eerste periode.
In 1665 geeft een zekere Scott de volgende
opsomming: De kust tussen de Suriname en Brazilië: 17000 Caraibische gezinnen. In de Marowijne 800 Caraibische
gezinnen plus 1400 "Patricoates", die de grootmeesters van het vergif in Amerika worden genoemd. (Zijn deze
laatsten mogelijk een sub-groep der tegenwoordige Trio's?) De boven Suriname en Saramacca werd bewoond door
1900 "Turromacs". Aan de Corantijn 1200 "Sapoyers". Ten westen van de Suriname, langs de kust tot Berbice
en Essequibo ongeveer 8000 Arowakken gezinnen. De aantallen moeten natuurlijk met de nodige reserve beschouwd
worden, doch tonen niettemin dat zij in staat moeten zijn geweest een ernstige bedreiging te vormen.
Echter de aantrekkelijke Europese artikelen en vooral hun permanente onderlinge wrijving en vijandschap
hebben tenslotte de doorslag gegeven in het voordeel der kolonisten.
Later hebben vooral Europese en Afrikaanse ziekten die voor de Indiaan nieuw waren, in ernstige mate de
kracht der stammen gebroken. Amerika, altijd geisoleerd geweest van de oude wereld, bleef aan
vankelijk ook vrij van de nieuwere mensenziekten. De Indiaan vormde in zijn lichaam dan ook niet de
anti-stoffen die nodig zijn om aan die ziekten weerstand te bieden. Zo kon het gebeuren dat epidemieën
als mazelen, waterpokken en recent nog influenza gevolgd door longontsteking, naast tuberculose,
tenslotte gehele streken ontvolkten. Ook zijn er aanwijzingen dat malaria in Zuid Amerika onbekend
was, doch na de komst der blanken en Afrikanen vele slachtoffers begon te maken. Men zou dus kunnen
spreken van een onbewuste bacteriologische oorlog die tenslotte ook de geestelijke veerkracht der
Indiaanse stammen moest breken. Het was een strijd zonder uitzicht. Men trok zich hoe langer hoe
verder terug in de bossen, wel lerende uit ervaring dat elk contact een dodelijk gevaar inhield.
De lange armen van de dood reikten echter ver de rivieren op, helaas voor de meesten te ver. Pas
in de moderne tijden begint hun aantal weer toe te nemen en heeft de toekomst een vriendelijker
gezicht gekregen hoewel het land dat zij eens bewoonden door anderen in bezit is genomen.
|
naar boven
Ontwerp © Webteam Suriname - Afdeling Suriname - Zwartenhovenbrugstraat - Paramaribo - Last update:
|
|
|
| | |