suriname Naar Voorpagina

  


   
ONDERDELEN
BRIEVEN
 suriname  Inleiding
 suriname  1924 : 18/9 - 5/10
 suriname  1927 : 27 Februari
 suriname  1927 : 27 Maart
 suriname  1927 : 27 April
 suriname  1927 : II
 suriname  1927 : III
 suriname  1927 : IV
 suriname  1927 : V
 suriname  1927 : 27 April I
 suriname  1927 : 27 April II
 suriname  1927 : 27 April III
 suriname  1927 -Dec /1928
 suriname  1928 : 21 Aug. I
 suriname  1928 : 21 Aug. II
 suriname  1928 : 21 Aug. III
 suriname  1929 : Februari
 suriname  1929 : Juni
 suriname  1929 : 23 Juli
 suriname  1929 : 15 Augustus
 suriname  1929 : 27 Sept.
 suriname  1929 : 17 Okt.
 suriname  1930 : 11 Maart
 suriname  1930 : September
 suriname  1931 : 13 Januari
 suriname  1931 : 27 Januari
 suriname  1931 : 28 Januari
 suriname  1933 : Januari I
 suriname  1933 : Januari II
 suriname  1933 : Mrt. - Dec.
 suriname  1934 : Jan. - Sep.
 suriname  1935 - December
 suriname  1936
 suriname  1945 - 1947
 suriname  1948 deel I
 suriname  1948 deel II
 suriname  1949 deel I
 suriname  1949 deel II
 suriname  1950 deel I
 suriname  1950 deel II


 suriname  Foto's I
 suriname  Foto's II
 suriname  Foto's III
 suriname  Foto's IV
 suriname  Foto's IV
 suriname  Foto's V
 suriname  Foto's VI
 suriname  Foto's VII
 suriname  Foto's VIII
 suriname  Foto's IX
 suriname  Foto's X

ONDERWERPEN
Geschiedenis
 suriname  Immigratie Algemeen
 suriname  Javaanse immigratie
 suriname  Donko's tot Guides
 suriname  Brieven v. Wetten
 suriname  Suriname bevolkt
 suriname  Slavernij
 suriname  De 20 ste eeuw
 suriname  Indianen (oorspr.)
 suriname  Paramaribo
 suriname  Albina
 suriname  Mariënburg
 suriname  Oude kaarten
 suriname  Archieven-wijzer
 suriname  Post en postzegels
 suriname  Batavia
 suriname  Goslar
 suriname  Goud-zaken
 suriname  Geld-zaken
 suriname  Het Park
 suriname  Korps Politie
 suriname  Treinen
 suriname  Forten
 suriname  Westgrens
 suriname  Samenvattingen
     ( Engels )


AFDELINGEN
  suriname Algemeen
 suriname De Douane
  suriname Telefoonboek
  suriname Bevolking
  suriname Distrikten
  suriname Reis info
  suriname Cultureel erfgoed
  suriname Geschiedenis
  suriname Foto's
  suriname Natuur
  suriname Personen
  suriname Koken / recepten
  suriname Vragen over NIBA
  suriname Wat is ANDA

     
 SURINAME  surinameAFDELINGEN - suriname Geschiedenis - -

Brieven uit Suriname  van Frater Octavianus - (Johannes van Wetten)

 suriname . NU terug
 



J.M.J.V.      Par 'bo 10 april 1936

De vorige week heeft weer een jonge kerel zich verdronken. De oorzaak is onbekend, had een goede betrekking. Dit is nu 't zesde of zevende geval , dat ik in het jaar dat ik weer hier ben, heb meegemaakt. Wel een beetje druk vin je niet?

Een van die zelfmoorden stond met verduistering in verband, zo'n f.20.000 belopende. Daarop is door de waarnemende gouverneur een commissie van onderzoek ingesteld. Daardoor kwam (is) nog meer ongerechtigheid aan het licht gekomen. Een hoofdrechercheur met verlof in Holland is oneervol ontslagen, terwijl nog een ander is ontslagen wegens ongeschiktheid.

Laatst schreef ik dat een waker (van) de nachtveiligheidsdienst was doodgestoken door een inbreker. Daarop is 't gilde weer actiever geworden, zonder veel resultaat. De wakers van den dienst zijn thans met tweeën en verschillende inbrekers zijn door hen ingerekend. Woensdag heeft er een kans gezien om bij ons in 't weeshuis op klaarlichte dag twee haarmachientjes en een scheermes mee te nemen. De dief werd al gauw gepakt, vóór dat hij z'n waar in veiligheid kon brengen.


26 juni 1936

Hier komt rode hond veel voor onder de Europeanen. De enige last die wij er van hebben is een jeukerig gevoel of er een heel regiment achter je vaantje aan het marcheren is. Wij gebruiken daarom bij het bad nemen altijd tamelijk sterke carbolzeep en daarbij drogen we ons huidje goed af. Dat is het enige wat er aan te doen is. We hebben én onder fraters én onder de jongens influenza gehad met koorts tot ruim 40ş. Ik ben er nog weer eens doorheen geslibberd. Je moet toch maar boffen, hé.


19 juli 1936

Zaterdagmorgen had hier in de buurt een ernstig ongeluk plaats. Een gepensioneerde ambtenaar, die uit liefhebberij wat boert, ging dikwijls 's morgens uit op awaris (buidelratten) . Zo ook Zaterdagmorgen was hij om 5 uur opgestaan om op jacht te gaan. Even later klonk al een schot. De jager kwam binnen en zakte dood in elkaar. Hoe het ongeluk zich heeft toegedragen weet men niet.

Vrijdag botsten op het kruispunt van twee wegen hier vlakbij twee auto's tegen elkaar, gelukkig zonder ongelukken. Alleen de auto's waren beschadigd. 't Gaf een flinke slag. Het is elken dag tegenwoordig een paar flinke malse regenbuien met flinke warmte er tussen. Je kunt de zweetdruppeltjes kwijt worden.


Oktober 1936

Maandag 12 Oct. tegen 8 uur in de morgen. Op het terrein van de koloniale vaartuigen drukte van ezelskarren, fietsen, reizigers, nietsdoeners, werkelozen, schreeuwende jagers naar een spouwtje. Door een klein loketje krijgen we na onze centen neergeteld te hebben, een langwerpig rood papiertje toegeschoven. Het bevat een hele ris namen van verschillende plaatsen, die je op deze route kunt bereiken. Door de naam Guinesche Vriendschap staat een blauwe streep getrokken. Zo ver mogen we dus mee.

Door een poortje waar een platte pet met koperen letters PORTIER een paar gaatjes in ons kaartje knipt, komen we op den eigenlijken steiger. Ons bootje de Wayombo ligt heel klein en nederig achter de grote Emma een zeeboot. Die schijnt zo pas binnen gekomen te zijn.

Zwarte kerels met een stel stevige armen vangen de vracht op, stapelen ze zolang op om ze straks verder te brengen in de loods. Bij een paar schijnt het 'made in Africa' door hun gescheurde broek heen. Over een klein trapje klauteren we boven op het dak van de Wayombo, kruipen een luikje door en we zitten in de eerste klas. Met ons zessen is het vakje bijna gevuld.

8 uur. Een klein gilletje van de fluit en we gaan met een kreeftengang achteruit tussen de steiger en een grote barkas door. Eenmaal vrij gaat het fullspeed de grote rivier op. Het kittige motortje geeft een goed vaartje aan ons bootje, geholpen nog door het vloedwater.

We zien nu de stad ook eens van een andere kant, de lange loods van K.N.S.M. de zaagmolens die met hun grote open loodsen als reuzen monden klaar liggen om het drijvende hout uit de rivier op te slokken en dan verder als balken en planken te verteren, de markt met een mensen gewriemel als een mierenhoop, de gasfabriek.

Ondertussen sorteert de bootsman de brieven en de pakjes die onderweg moeten worden afgeleverd. Onze afdeling is tevens ook hulppostkantoor van de posterijen. In een kastje ligt alles wat op zo'n bureau nodig is netjes in vakjes. Als stempelkussen doet een aftandse schoenborstel dienst. Op zijn spaarzame haren wordt een prop stempelinkt gesmeerd, goed uitgewreven en de stempelarij kan beginnen. Een postzegelbevochtiger heeft de man niet. Maar daarmee weet hij zich wel te redden. Hij heeft een tong meegebracht waarop wel drie dubbeltjes postzegels op kunnen liggen.

De eerste stopplaats is Meerzorg. Geen naam voor ons vandaag. We zijn nu vandaag juist eens zonder zorg. Met een vlet gaat de bootsman aan de kant om een paar brieven af te geven aan de politieagent en een paar anderen aan te nemen. Voorlopige bewaarplaats is zijn mond. Met een tipje houdt hij ze stevig vast tussen zijn malse lippen.

Een belletje gaat voor de motorist en we tutteren weer verder, Peperpot, Tout lui Faut, La Ressource, Domburg enz. enz. Overal hetzelfde, vlet naar dewal, brieven afgeven, aannemen, een enkele maal krijgen we een passagier bij. Maar die zijn allemaal voor achter de motor. Bij ons komt niet bij.

Uit tijdverdrijf dammen een paar van ons met de bootsman, we praten, schokkeren met de motor mee, die nu zwaar werk gaat krijgen bij de kentering van het getij. Uur na uur zigzaggen we de rivier over. Veel afwisseling is er niet. Bij plantage Acaribo eens een bloeiend koffieland, nu een woestenij geworden, is men bezig met een aanlegplaats voor een veer.

Binnen niet al te langen tijd kan men van uit de stad over land naar Groot-Chatillon. De landweg is al klaar. Bij Acaribo kan men dan over met een veer en dan ben je in een minuut of tien op Chatillon. Met een motorboot doe je als hij flink loopt er drie ŕ vier uur over naar gelang van het getij.

Na Acaribo komen we bij Loadingstation voor enkele jaren een druk bauxiet bedrijf nu ligt er alles stil. Een pracht van een steiger heb je er, waar de grote zeeboten konden komen laden in twee ruimen tegelijk. Alles ligt er nu verwaarloosd. Alleen woont er nog een wachter. Hier zetten we een paar drogetijeters af, vakantiegangers zouden jullie zeggen.

Bij Groot-Chatillon nemen we Rév. Pater Sol op die met ons de tocht zal meemaken.Tegen één uur komen we bij Guinesche Vriendschap aan. Een grote roeiboot komt opzij liggen en alles wat van ons is wordt er in overgeladen. Tenslotte kruipen ook wij zelf er in en nu gaat het weer verder op. De motorboot is aan het eindpunt van zijn dienst en draait weer om naar de stad.

De drie Indiaanse roeiers slaan de sauslepels stevig in het water en we plakken goed, zeggen ze in Deurne. (Schieten goed op.) Jammer dat er teveel water in de boot komt. Voorop en in het midden lekt hij vreselijk, zodat het water er flink instroomt. Na een uurtje is de boot een badje geworden. We gaan bij een kostgrondje aan de wal. Hier bezorgen ze ons breewerk en stopverf.

Terwijl de Indianen de lekken dichtstoppen kuieren wij een beetje op de vierkante meters open terrein. Er woont hier een hele familie, waarvan een negentigjarig oudje de baas is. Ze woont hier met een paar getrouwde dochters. Rond de paar huizen scharrelen enkele kippen rond. Een paar zitten nog opgesloten in een klein hokje. Die moeten eerst hun ei nog afleveren voor ze de frisse lucht in mogen. Op een primitief droogrekje hangt naast een pas gewassen broek een mooi hertenhuid te drogen.

De oude is ons trouw gezelschap. Ze moet vertellen van de paters die ze allemaal langs de Suriname gekend heeft in haar lange leven. Daarbij lacht haar tandeloze mond, niet lief zoals Guido Gezelle zou zeggen, maar hij lacht en in die lach ligt zoveel goedheid en hartelijkheid. Toch doet ze voor Mussolini niet onder. Ze vereeningt alle ministeriële departementen in zich in haar gebied. Als de anderen naar de vorderingen van de reparatie komen kijken, dwingt de oude dictator de pater en mij die achter gebleven zijn op een bank.

'Go si don', zegt ze, en daar ligt zoveel geschiedenis in, dat we vanzelf neerzijgen. Ze hurkt naast ons neer en vertelt dan, dat ze niet goed meer zien kan. Haar eene oog mist alle licht en het andere bijna. Toch ziet ze nog genoeg om alles na te gaan. Ook ziet ze wel dat de ene bakra een blakka japon draagt en de andere een witte. Dan staat ze weer op en komt even later terug met enkele eieren voor de pater. Ze schreeuwt tegen een snuffelde hond, die haar blijkbaar ook goed kent. Met de staart omlaag verdwijnt hij onder het huis. Het korte stenen pijpje dat eruitziet of het met de oude is grootgebracht, hangt los tussen de taaie lippen. Even later kuiert ze weer op en komt met twee kalabassen terug, een voor de pater en een voor mij. In de mijne liggen vier eieren . De kip heeft ze pas gemaakt, zegt ze.

Met vereende krachten is intussen de boot weer zowat dicht gemaakt en het ingestroomde water er uit geschept. We kunnen dus weer vooruit. Voorzichtig over de boomstam schuivend, die als steiger dienst doet, verdwijnen we weer in de ark. Ik schud eerst nog gauw mijn tabakszak in de handen van de oude moeder. Dat vindt ze nou eens echt. Terwijl zij haar benige vingers bevend uitsteekt om de tabak op te vangen knikt ze en buigt ze om haar dankbaarheid uit te drukken. We beloven nog wat te brengen als we terug komen.

Nu zijn alle kistjes nog dicht en we weten niet waar alles zit. Met dat al is er ons diner nog overgeschoten. Enkele sneden brood en wat koude thee uit een paar veldflessen of wat water maken ons weer mens.

Een groot houtvlot komt de rivier afzakken door enkele bosnegers in hun zwarte overall in toom gehouden. Langzaam maar zeker wordt het door de stroom meegenomen. Hoe lang zijn die lui nu al onderweg? In onze jachtige tijd durf je aan zo'n tergende rustigheid haast niet denken. Een moeder zit voor een op het vlot gebouwd hutje, het potje te koken. Met haar potlepel groet ze ons, terwijl de mannen hun zwarte vleesklompen van armen de lucht in steken en hun hoed, die met een klein lapje hun enige kleding uitmaakt, diep afnemen. Het vrouwvolk heeft gedurende reis naar de stad een grote was te doen. Hoogstens moet nu en dan een kleine een paar keer door het water geslagen worden.

Om half vijf zijn we in Eterslust waar we de nacht zullen doorbrengen. Hier is weer een kerk en school met nog een paar huizen. De rest van de gelovigen woont overal verspreid langs de rivier. De kerk is gebouwd in gewapend beton, maar voldeed niet. Ze is te laag gebouwd zodat bij springvloed het water binnenloopt. De vloer is zo gelegd dat het binnengestroomde water er niet uit kan. Het dak buigt lelijk door.

In de school worden onze hangmatjes opgehangen. De verderen avond brengen we gezellig babbelend door. Met een paar man gaan we onder aan de trap van de steiger zitten zingen. Dat klinkt werkelijk heel mooi over het stille water. Een paar kikvorsen zorgen met hun zware bas voor de begeleiding. Jupiter gooit een bibberige lichtstreep over het water. Klein bosgedoe kriept er lustig op los in een toontje dat wij niet kunnen halen zo fijn. Onze zang schijn wel te bevallen, want geleidelijk is zonder dat wij het weten alle mogelijke publiek komen neerhurken op de steiger.

Dan moet er gegeten worden. Nu krijgen we echter warme thee met brood en daarna nog wat lekkers, dat je alleen zo maar bij feestelijke gelegenheden krijgt. Onder het genot daarvan horen we iets net of er iemand aan komt stappen. En flashlight wordt even aangeknipt en daar staat in volle glorie een bosneger te knipogen tegen het felle licht in. Fier als een koning staat hij daar in zijn zwarte trouwpakje, steunend op zijn parel ten teken dat hij zo pas is aangekomen. Hij komt even acte de presence geven en tevens verlof vragen of hij hier vannacht mag komen slapen. Ja, dat kan maar moet in dat huis gaan, want in de school moeten wij slapen en in dát huis slapen de roeiers en de boy van de pater. Mijnheer vindt het uitstekend en druipt af.

Een hond op drie poten komt wat rondsnuffelen of wij niets voor hem hebben overgelaten. Als hij wat te dicht bij komt krijgt ie even een zetje onder de staart en met een hondendankje begint hij opnieuw met zijn onderzoekingstocht. We kruipen al vroeg onder de wol. Van slapen komt de eerste nacht niet veel. Alles is vreemd, het bed, de omgeving. Als je gewend bent in een menselijk bed te slapen, dan valt zo'n wieg aan een paar touwen opgehangen niet mee. Enfin we maken er van wat er van te maken is. Nu en dan knijp je de ogen eens dicht en verbeeld je jezelf, dat je slaapt.

Dinsdagmorgen. Drie uur. In de sacristie waar de pater slaapt loopt de wekker af.. Teken dat ook wij er uit moeten. Eerst vlug wassen en dan weer de hangmatten losmaken en inpakken. Een lopend morgengebed en meditatie. Het is overal nog hels donker. Het opkomende water klotst tegen de steigerpalen. Naar het Westen toe staat nog een schijntje van de maan.Heel gezapig ligt het op zijn rug in de donkere lucht en gooit een beverig streepje licht over het water. Nu en dan hoor je eens vis opspartelen uit zijn nat. Vleermuizen zoeven langs je oor en een paar krassende uilen schuiven geruisloos voorbij. Er waait een koel zacht windje langs je heen. Dat doet deugt aan je plakkerige lichaam. We hebben gisteren niet kunnen wassen en dat kun je hier slecht missen, vooral niet in den droge tijd.

Mediteren doe je vanzelf als je op zo'n vroege morgen rustig op een steiger zit met je benen bengelend boven het water. Heel lang ben ik niet alleen. De een na de ander komt een toevlucht zoeken bij het donkere water.

Vier uur. Een bescheiden belletje kondigt het begin van de H.Mis. In nomine Patris ... je hoort waar het vandaan komt, maar veel zien doe je niet. Er is enkel licht van de kaarsen. De enige gelovigen zijn wij. De Indianen zijn bezig de boot weer in te laden. De boy is bezig met koffie zetten. Na de H.Mis doen wij onze dankzegging terwijl de pater het miskoffer weer inpakt. Met een flashlight wordt alles gecontroleerd of niets is vergeten. Om vijf uur varen we weer.

Zachtjes glijden we over het dampige water. Niet lang hoeven we in het donker te blijven. Goed half zes komt een rose gloed boven de bossen uit die vlug in kracht toeneemt. Het wordt dag. Een enkele vogel drijft al traag en loom over het water heen en schreeuwt den dag al tegen. We steken schuin de rivier over tot we bij de Powakkakreek komen. Hier is het daglicht nog niet zover doorgedrongen door het dichte bos dat de kreek overschaduwd.

Nu gaan we aan het ontbijt denken. Of het smaakt... Ik heb op nuchtere maag al een paar pijpen verwerkt. Jullie weet wel van roken houd ik niet. De Powakkakreek eigenlijk officieel de Siparipabo is een pracht van een kreek. Als een slang kronkelt ze zich door het bos. De bochten zijn nu en dan zo klein dat de grote roeiboot er maar ampertjes door kan. De stuurman heeft dan ook heel wat werk om zijn gevaarte niet tegen den oever vast te zetten. Daarbij ligt hier en daar een flinke boom dwars over de kreek gevallen.

In het bos is het een en al leven. Kleine kolibrietjes zoemen als bijen op de bloemen. Hun kromme bekje steken ze in de lange trompetten van grote mooie witte en vuurrode op haagwinde gelijkende bloemen. Verschillende vogelsoorten loven elk op zijn manier de nieuwgeboren dag, Een vogel overtreft alles door zijn langgerekt wiet, wiet. Het is een mooie heldere slag. Maar alleen de kolibrietjes durven zich te laten zien. De modderkleur van het water is vervangen door een donkerbruin als echt Peelwater.

Ongeveer te negen stoppen we. We kunnen niet meer verder wegens de lage waterstand. Nu krijgen we nog een half uurtje te lopen. Het begint met bos en dan een stuk open savanna. Hier merk je al dat ze zon niet heeft stil gestaan. Dan weer bos en dan weer een savanna van ongeveer een half uur. Ze is dicht begroeid met een laag soort gras, maar een stukje schaduw ho, maar. En de zon is zo onbarmhartig. Het water loopt je overal langs het lijf.

Onderweg ontmoeten we mannen, vrouwen en kinderen die onze vracht gaan halen. Heel bedeesd schuiven ze langs het paadje om ons door te laten, groeten en lopen dan weer door. Na de grote savanna nog een stuk bos. Heel gemakkelijk loopt het hier niet want over het hele pad liggen dwarslatten die dienen moeten bij het hout uitsjouwen naar de kreek. Ten laatste zijn we er toch.

We krijgen de school als eetzaal toegewezen en de benedenverdieping van het huis van de meester als slaapplaats. Nog geen half uur na ons komen de eerste drager al aandragen. Die hebben gelopen. Hutje bij mutje komt alles binnen. Je moet het uithoudingsvermogen van die lui bewonderen. Er zijn gewichten bij van een 50 kilo. Die lui hebben ze gemoedereerd anderhalf uur ver in hun moe-té-té gedragen.

De moe-té-té is een vierkante mand aan een kant open. De vracht wordt daarin gelegd met een taai stuk liaan vastgebonden. Met twee banden wordt ze op de schouder vastgemaakt en dan een band om het voorhoofd geslagen. Ze dragen dus met het hoofd ook. Langzaam lopen kennen ze niet. Altijd stappen ze even kwiek.

Zo gauw onze klerentrommels er zijn wordt er het nodige uitgehaald om een flinke beurt aan ons doornatte corpus te geven.De badplaats is niet ver met fris boswater. Het is een flinke kom waar je ongeveer tot de hals ingaat. Het doet je goed in het frisse snelstromend water te ploeteren. De zon kan je helemaal niet aan. Het plekje ligt helemaal in de schaduw van het dichte bos.

Hier haalt ook het grootste gedeelte van het dorp zijn drinkwater. Niet erg appetijtelijk zul je zeggen. O, maar dat hindert niet. Door de sterke stroom die er staat is in een ogenblik alle ongerechtigheid weggedreven. Als we klaar zijn staat een nieuwe club al te wachten om zich ook wat af te koelen. Dat gaat heel tegoeder trouw hier. De baders geven een teken dat de plaats bezet is en niemand komt verder. Op een behoorlijke afstand blijven ze staan wachten, tot de baan vrij is. Dat is een ongeschreven wet zo.

Om zeven uur 's avonds is er avondkerk. Lof kan nog niet, want het Allerheiligste is nog niet in de kerk. Vanaf vijf uur heeft de pater in de biechtstoel gezeten. Hoe dikwijls de koster wel niet geluid heeft, weet ik niet, maar we kunnen het er bijna een heel jaar mee doen. De dienst bestaat in een liedje en een Rozenhoedje met zang tussen de tientjes in. Heel aangenaam klinkt de zang niet, maar de goede mening maakt veel goed. Daarna komt de pater de geboden aankondigen.

Eerstens krijgen we te horen dat Jacobus Thomas zich in den echt wil verbinden met Geortina. Als een van de aanwezigen huwelijksbeletselen kent wordt hij verzocht die vanavond nog bekend te maken, daar de volgende morgen het paartje in het huwelijksbootje zal stappen. Om half acht zal er een plechtige H.Mis gezongen worden door de fraters, waaronder het huwelijk zal gesloten worden.

Het gaat wel vlug hier. Van drie roepen geen sprake. Het trouwlustige paar gaf door de dag gewoon aan de pater te kennen, dat ze van zins waren te trouwen. Van aangifte of trouwen voor de wet wordt niet gesproken. Het treft juist dat we met vier zangers zijn. Zo goed en zo kwaad als het kan heeft frater directeur de muziek van Mis Os Justi opgeschreven en verder zingen we maar uit het hoofd Missa de Angelis.

De eerste avond komt het voltallige bestuur op bezoek, twaalf man. Mooi braaf zitten ze op een rijtje. Cultus komt een beetje later dan de anderen. Eerst gaat hij voor de kapitein staan, banale, kapitein.Bakalé, groet de kapitein terug. Vervolgens stapt Julius de hele rij af en ieder krijgt zijn bakalé, (goeden avond)De eerste nacht slaapt het al heel wat beter dan gister. Zonder gevaar is de toestand echter niet. Boven slaapt een heel huisgezin, vader moeder en acht kinderen, waarvan er nog een paar in de zeiltjes periode zijn. De Surinaamse vloeren zijn daar niet op berekend. Enfin met een beetje moed durf je veel te wagen.

Powakka is een flink dorp, ik meen met zowat honderd vijftig zielen. Sinds een paar jaar hebben ze een eigen gekozen bestuur, dat ook door het gouvernement erkent is. Hun bestaan vinden ze behalve in het bebouwen van hun grondjes in het kappen van bomen. De Indianen van Powakka staan bekend als goede houtwerkers. Om hen te helpen heeft de pater een grote roeiboot voor hen gekocht. Telkens als nu met hout naar de stad moeten betalen ze f.1,50 voor huur van de boot. Dat geld wordt bewaard om de nodige reparaties te betalen. Gaan ze in het bos werken dan doen ze gezamenlijk de nodige inkopen. Alle jongelui zijn verplicht in gemeenschap te werken. Wie niet werken kan wordt geholpen, wie niet werken wil, kan weggaan.

De bedoeling van de stichting van Powakka was, alle Arowakken-Indianen bij elkaar te brengen. Dit is gedeeltelijk mislukt. Om ze van vlees te voorzien werd begonnen met varkensteelt. Nu lopen er nog verschillende zwarte varkens rond. Om die beestjes buiten te houden zij er om de hutten schuttingen gemaakt ofwel hebben de mensen een gewoon mensenhuis gebouwd.

Nu zijn ze kort geleden begonnen met koeien. Voorlopig hebben ze er drie. Die lopen gewoon in het wild door het bos. De bedoeling is het getal tot een honderd op te voeren. Gras hebben ze hier genoeg in de savanna. Volgens deskundigen moet het zelfs van beter kwaliteit zijn dan dat in Argentinië en Brazilië. Ze krijgen ook een stier erbij. De savanna is ronddom door bos omgeven, zodat men niet bang hoeft te zijn, dat ze ver weglopen. In het bos wagen ze zich niet ver.

Drinkwater vinden ze in een kreekje. Maar dat is in de droge tijd zowat droog, zodat ze daar nog iets op moeten vinden. Een put slaan schijnt niet mee te vallen hier. Ze hebben er eentje gehad, maar die konden ze niet diep genoeg maken, omdat ze al gauw op een steenlaag stieten. De pomp die er op stond is daarom ook al lang de weg van al het tijdelijke opgegaan.

Behalve hun eigen terrein beschikken de mensen over een plantage van de R.K. Missie waar ze tegen geringe vergoeding hout mogen kappen en verder nog een groot stuk dat ze zelf voor 1400 gulden (hebben) gekocht van personen in Para .

Onder elkaar spreken ze hun eigen Arrowaks een moeilijk taaltje. Ik heb indertijd een paar zinnetjes geleerd. Ik vraag aan een kleine peuter, 'a mábiri'. Hij kijkt met een paar grote ogen aan en dan zegt hij met een bedeesd stemmetje, Antonius. Merabati,(hoe maak jij het). Hij lacht even en bromt dan wat. Een ander kereltje zegt 'hij is goed frater'. En hiermee houdt al mijn kennis van het Arowaks op.

Woensdagmorgen staan we pas op met de zon. Onze overburen in de bruidswoning zijn al weer druk in de weer. Gisteren was het waterdrager, cassavekoek bakken, suikerriet persen, want er moet kassierie zijn voor de bruiloft. Uit verschillende ramen worden doeken uitgehangen bij wijze van vlag. Het vrouwvolk is weer druk bezig met water halen. Daarvoor gebruiken een groot soort callebas, die ze hebben uitgehold en waarin ze boven een vierkant gat gesneden hebben. In de grootste zal zowat anderhalve ŕ twee emmers kunnen.

Het kerkje is mooi vol. Het bruidspaar zit op de eerste bank. Nu eerst zie ik dat de bruidegom nog een oud-leerling van me is van zoveel jaren terug. Hij heeft vroeger zo een beetje schuinsgemarcheerde en had geen te beste naam op school. Nu moet hij de laatste tijd in het kamp heel goed hebben opgepast, anders had hij zijn bruidje niet gekregen.

Na de H. Mis trekt het hele kamp het bruidspaar achterna. De jeugd wordt op chocolade getrakteerd. Het groot volk moet nog een beetje geduld hebben.De kassierie is vanavond pas goed. We gaan na ons ontbijt het bruidspaar ook even feliciteren. Heel braaf zitten ze naast elkaar aan een echte tafel met elk een schaaltje met suikergoed voor zich. Na de middag is er muziek en dans, een trom, een guitaar en een blikken bus waarin steentjes. Eén zingt voor en de anderen herhalen telkens, wat de voorzanger hen voor zingt. De leider heeft al goed wat achter de kiezen. Dat is nodig om hem de nodige spirit te bezorgen.

's Avonds om zeven uur Lof waarbij weer zowat het hele kamp tegenwoordig is. De fraters zingen wát mooi. De avonden zijn heerlijk op de savanna. Onder de voet het zuiverste wit zand, de hitte van den dag neergeslagen. Je kunt daar blijven zitten als stamgasten in hun cafétje. Toch moet er een eind aan komen.

Donderdagmorgen. De eerste ontdekking die ik doe, is, dat ik zomaar precies aan een ongeluk ontsnap ben. Vlak naast mijn hangmat ligt een bedenkelijk plasje. Waarschijnlijk van mijn bovenbuurtje. Vanmorgen geen kans om zo ver te gaan kuieren als gisteren. Om zeven uur begint de H.Mis al, een gezongen Requiem voor de broer van de meester, twee dagen voor ons vertrek uit de stad gestorven is, maar toch verloopt het heel wel. Een zwart kazuifel ontbreekt ook, maar daar kan een paars voor dienen. De Indianen vinden het mooi. Ze hebben nog niet dikwijls een gezongen Requiem meegemaakt.

Bij het ontbijt komt er lekkere vis op tafel, cadeau van een Indiaan. Veel vis is er hier niet en dan alleen maar in de drogen tijd. Ze moeten er een heel eind voor lopen om wat te vangen. Maar de vis mag er zijn, alleen hebben ze wat veel graten. De een na de ander zit dan ook na afloop te hengelen naar graatjes die in het tandvlees zijn blijven haken. Het is wel niet heel netjes, maar nood breekt wet.

Tweemaal daags staat een bad op het program. De gelegenheid maakt de dief. Niets is zo lekker fris als een flink bad in een boskreek. De hele dag zie je de stille pruvers (proevers) even naar het feesthuis trekken om daar een slokje te nemen uit de grote ton. Wij krijgen 's avonds ook een emmertje cadeau. Heel happig zijn we niet omdat we de bereiding te goed kennen.

Tegen de avond wordt heel het kamp getrakteerd op stroop met water en suiker, en daarna krijgt ieder een portie rijst met suiker en bakeljauw (gedroogde vis). Voor de jeugd wordt gelegenheid gegeven om te grabbelen naar zuurtjes, een paar tennisballen. Er wordt touw getrokken en wedstrijd gehouden in hardlopen. De kleine peuters van twee, drie jaar moeten ook touwtrekken. Dat is wezenlijk koddig om te zien hoe die hun best doen. Daar moest nu een film van gemaakt hebben kunnen worden, zo gezichtjes als die luitje en bij zetten. Ieder krijgt zo iets te doen.

Na het Lof krijgen we weer een paar lui van het bestuur op bezoek. Die zaten heel knusjes achter het huis van de meester kassirie te drinken. Een van hen is zelfs voor een Indiaan erg stil. Als jongen van zeven is hij in het bos verdwaald geweest en drie maanden heeft hij daar rondgezworven. Zijn eten vond hij in bosvruchten. Slapen deed hij 's nachts in een boom. Zo is hij tenlaatste bij balatabieders terecht gekomen, die hem weer thuisbezorgden. Daarvandaan komt het, zegt men dat hij zo stil is.

Verdwalen kan heel gemakkelijk in het bos. Voor een paar jaar terug is het pater Sol zelf ook overkomen in de buurt van Powakka. De boot kon toen ook niet tot aan de eigenlijke aanlegplaats komen. De pater met zijn boy zouden uitstappen en verder te voet lopen. De Indianen zouden dan de boot verder door slepen. Al dikwijls had de pater de weg gemaakt. Op de savanna vergiste hij zich echter. Alle paadjes zijn daar aan elkaar gelijk. Om half twee was de pater nog niet in het kamp. De meester trok er met de schooljeugd op uit om hem te zoeken. Heel de savanna en het omliggend bos werd afgezocht, zonder resultaat.

's Avonds kwam het groot volk thuis van het werk in het bos. Dadelijk werden ze opgecommandeerd. In verschillende groepoen trokken ze de bossen in. Ze vermoeden in welke richting de pater verloren was. Een hangmat een keteltje soep en een paar bacoven werden meegenomen. Een grote uitgestrektheid van het bos werd in een cirkel onderzocht. Ze hielden met elkaar contact door geweerschoten.

Na vier uur zoeken klonken er plotseling twee schoten vlak na elkaar, teken dat de enen groep de pater gevonden had. Binnen het kwartier waren allen bij elkaar. Hij was zo uitgeput van schrik en honger en moeheid dat de soep hem ingegeven moest worden. In de hangmat hebben ze hem verder naar het kamp vervoerd. In de morgen kwamen ze daar aan. Heel het kamp was uitgelopen van blijdschap dat het verloren schaap weer terug was. Het heeft nog enkele dagen geduurd voor de pater weer de oude was.

Een van onze roeiers Nicodemus is nog pas verdwaald op jacht. In drie dagen had hij geen druppel water gehad. Voor eten had hij enkel rauw vlees gegeten. De derde dag kwam hij bij Marechalkreek. Daar trof hij een bosneger die hem volop te eten gaf en hem met zijn korjaal weer thuis bracht. Niemand had hem nog terugverwacht. Ze dachten dat hem een ongeluk overkomen was, want zo'n geroutineerde bosloper kan toch niet verloren lopen.

Vrijdagmorgen is het weer vroeg dag. Om vier uur wordt de kerkklok al geluid. Om vijf uur zal de H.Mis beginnen. Heel het kamp is al wakker. De kerk is goed bezet. Na de H.Mis dankzegging en dan wederzijds dank je voor al het genotene.

Tegen zeven uur moeten ze allemaal weer present zijn om ons weg te brengen. Het manvolk gaat eerst even een flinke kalebas kassiri drinken bij het trouwhuis. Eerst vandaag is het brouwsel op zijn best. Vandaag dus zal er gedronken worden.

Powakka is ook een voetbalclub rijk met de mooie naam Vlaamse Leeuw. En wat misschien alle Hollandse clubs nog niet eens hebben, ze hebben een mooi vaandel met de Vlaamse Leeuw er op geborduurd. Ze heeft de hele week al te kijk gehangen uit een der huizen. Vandaag draaft er een kleine peuter van twee of drie jaar er in volle glorie mee door het zand. Dit vaandel is nog het enige wat hij vanmorgen aan kleding heeft kunnen machtig worden. Het was ook zo vroeg dag. Het is een koddig gezicht hem in zijn hardloperpakje te zien draven met het vaantje achter zich aan.

Na het ontbijt is het inpakken. Om half acht staan wij allemaal klaar en de karavaan kan uittrekken. Wat thuisblijft staat op de huishoek te zwaaien. De dragers lopen voorop. Die moeten een flinke pas er in kunnen zetten. Wij slow, slow er achteraan. Savannalopen valt voor een ongeoefende niet mee.

Omstreeks negen uur zijn we aan de waterkant. De boot is al geladen en we kunnen direct weg. Rudolf achter om te sturen. Nicodemus, Charles en William als roeiers, wij in 't midden onder een tentje.Bij de goede oude negerin stoppen we even. Met een koehoorn is onze komst aangekondigd. Een dochter staat al klaar met twee haantjes voor ons. In ruil krijgen ze ons enkele beschuiten, wat suikergoed en enkele sigaren. Het oude moedertje staat boven aan de over met haar hoed te zwaaien en met haar oude kraakstem schreeuwt ze odi-odi en tangi-tangi en doet alsof ze te ere van ons nog een walsje wil slaan. Vies zijn ze hier niet van een dansje, hoe jong of hoe oud ze ook zijn. Het is of ze met die liefde geboren worden.

Onderweg ontmoeten wij de Wayombo die vandaag zijn grote route maakt naar Carolina. De bootslui beginnen te zwaaien zo gauw ze ons in de gaten krijgen. Tegen half twee komen we op Chatillon aan. Met al het sjouwen en doen is het drie uur geworden eer we kunnen gaan eten. Of er dat ingaat. 's Nachts slapen we in de pastorie.

Zaterdagmorgen, half zeven H.Mis in de kerk van de melaatseninrichting. De kerk heeft twee afdelingen, een voor de gezonden en een voor de zieken. Aan de ziekenkant kraakt er een met lange halen een Rozenhoedje fijn, waarvan je niet veel meer verstaat dan Jeeeeezusssss. Na het ontbijt gaan we een rondgang maken door de inrichting. De katholieken onder hen weten al een week lang dat we zullen komen. De pater heeft het hen bij wijze van preek al verteld. Er zitten hier heel wat bekenden van ons. De meeste zieken zijn uit de St.Gerardus-Majellastichting of Bethesda., de inrichting van de protestanten.

Al wat zich in deze gestichten niet goed gedraagt wordt aan Chatillon afgeleverd. Er zit hier dus heel wat kaf onder het koren. Een jaar of elf geleden had ik een jongen in de klas, een echte rakker. Op zekere dag merkte ik aan zijn vingers knobbels. Ik vroeg mijn buurman, een Surinamer wat die er van dacht. Die jongen is melaats zei ie. Ik waarschuwde het hoofd van de school en deze op zijn beurt een dokter. De jongen moest naar de Majella.

Drie, vier keer nodigde zuster Marinus mij uit eens met de jongen te komen praten, want ze zouden hem weg moeten sturen. Telkens beloofde hij beterschap. Dat duurde dan zo een tijdje. Tenlaatste werd het toch te bar. Hij werd naar Chatillon gestuurd. Daar zit hij nu een jaar of acht. Terwijl wij daar rondkuieren komt hij bij me.

Ik verschrik ervan zoals de jongen er uitziet. Hij is nu twee en twintig jaar oud, maar hij heeft een gezicht van een tachtigjarige. Zijn vingers is hij kwijt, zijn gezicht zit volknobbels zijn oor en neus vol bobbels. Zijn ogen liggen heel diep in de kassen. Je kunt zien dat hij niet lang meer mee zal gaan. Ik hem het mijne gezegd. Hij was er helemaal onder. Zijn stiefvader die vroeger zoveel van hem hield wilde er tot nu niets meer van weten, omdat hij het er zo slecht afgebracht heeft.

Ik beloofde hem een goed woordje voor hem te doen. Ik heb het gedaan ook. En met succes. De stiefvader beloofde een briefje te schrijven. Dezelfden dag nog kreeg ik een per telefoon een bedankje van Chatillon dat ik zo goed gezorgd had. Het zijn tobbers als je ze ziet. Geen wonder dat ze toch nog iets van het leven willen hebben.

Als ze de kans schoon zien piepen ze er wel eens tussenuit naar de stad naar de bioscoop. Hoe ze hem dat leveren vertellen ze je niet, maar dat ze doen is zeker. Dat is een uur of vijf roeien naar de stad. Ze hebben er dus heel wat voor over.

Na de ronde nog even naar de dokter en dan eten. Om één uur zitten we weer in de Wayombo op weg naar huis. Tegen vieren bereiken we de stad. Ons uitstap zit er weer op. Het is ook mooi geweest een hele week er tussen uit.








De brieven, foto's en anderszins maken deel uit van het familiearchief, dat wij proberen te beheren en inzichtelijk te maken voor de familie en eventueel ander belangstellenden. In dit verband willen wij u laten meelezen uit de reisverhalen van Heeroom als een bijdrage aan de belevingsgeschiedenis van Suriname.

Jacqueline en Louis Barten-Schakenraad.

© a.barten 2005








suriname . NU  naar boven



Ontwerp © Webteam Suriname - Afdeling Suriname - Zwartenhovenbrugstraat - Paramaribo -
Last update: