Naar de Stalweide
Onder al de bezienswaardigheden die Nickerie bezit, behoort ook de stalweide gezien te hebben. Al een paar dagen had meester Roepel er ons lekker op gemaakt want de stalweide is niet zoals de andere Nickeriaansche bijzonderheden per fiets te bereiken, maar enkel per boot. Ze ligt een klein kwartiertje varen, schuin tegenover de pastorie aan den andere kant van de rivier.
De meester stelde ons al een heerlijk roeitochtje in zicht, de rivier af tot aan de zee en dan terug. 's Morgens om half acht zou ie present zijn met de stuurman en nog een roeier. Zelf zou ie als tweede roeier fungeeren. 't Werd half acht maar de meester als echte Surinamer verscheen niet. 't Werd acht uur toen ie zijn zwarte facie naar boven keerde en naar boven schreeuwde; 'hallo fraters, all right'. Wij naar beneden en stonden er verstomd van hoe onze piekfijne meester mijnheer in 'n echte roeier gemetamorphoseerd was.
Enkel kon je aan z'n Engelsch hemd en zijn pet zien dat hij tot de betere standen behoorde. Belangstellend gevraagd naar zijn helpers wist ie te vertellen dat die nog niet helemaal klaar waren met hun ontbijt. Enfin tenlaatste kwamen die ook afzakken, en we konden dus gaan. 't Zou fijn zijn. Maar de onderdaan wikt, de baas beschikt.
Pater Kusters kwam ons even vertellen dat hij ons uitdrukkelijk verbood tot aan de zee te gaan. Ik wil er jullie leven en mijn boot niet aan wagen zei ie. Jullie kent de Nickerianen nog niet, maar 't zijn opscheppers 1e klas. De meester heeft bij jullie natuurlijk opgesneden over zijn rijkunst. Voor 'n paar jaar teug is ie er bijna bij geweest. Toen is ie ook met onze boot uitgeweest met nog 'n paar anderen. Ik waarschuwde ze nog niet tot een de mond te gaan, want daar is de stroom zo sterk, dat alleen ervaren roeiers hem baas kunnen. Maar wat doen die v ... negers.
Ze gaan toch verder, maar eenmaal te ver konden ze niet meer terug. Met heel veel moeite zijn ze zoo dicht bij de kant kunnen komen, dat ze uit de boot konden springen en naar den kant dokkelen. De boot lieten ze maar drijven. De volgende dag brachten visschers hem weer terug ze hadden hem op zee drijvend gevonden. Ik misgun jullie niks, maar ik mag jullie als grijze vajer je geen ongeluk bezorgen, en de boot van mijn kapelaan zoo maar naar de haaien laten gaan.
En wij als gehoorzame kinderen nog onder den indruk van het treffende verhaal, beloofden niet verder te gaan dan de stalweide. Hoe ervaren onze bootslui waren bleek al aanstonds. Daar het valwater was lag de boot hoog op de kant met een touw aan een van de palen van het schuitenhuis vastgebonden. Eerst werd het roer vastgemaakt, dan stapten wij in, één van de roeiers houdt de boot vast, de andere maakt 't touw los. Dan wippen de roeiers in de boot.
Door de schok begint de boot zijn vaartje den hoogen slijkkant af en ploft met den kop niet op maar in het water, zodat er een heleboel water binnen danst, tot genoegen van den stuurman die van kop tot teen druipt en ook van onze witte togen die deelen in den algemenen zondvloed. Na die kleine surprise gaar hij mooi vlak liggen. Maar nu is't nog een kwestie de boot te keeren wat met den stevigen draaiende stroom nog zoo gemakkelijk niet is, tenminste voor onze ervaren waterratten. Goed dat twee van de drie goed zwart zijn, anders hadden zij zeker gekleurd van de verlegenheid.
Na veel vijven en zessen en wederzijds goeden raad komen we toch in de stroom. En nu gaar 't full speed op ons doel af. De zon is nog niet erg stekerig, maar priemt toch al een beetje. Na een minuut of tien zijn we bij de steiger van de stalweide. Weer krijgen we hetzelfde geleuter als bij het afvaren. Weer raad rechts en links om bij de steiger te komen.
Maar de koppige boot en het wielende water luisteren er niet naar, tot tenslotte een van ons met een ruk een vastliggende boot grijpt en zoo de onze meetrekt, tot ie met z'n kop tegen de steigert stoot. De steiger ligt nu al in al zijn pracht voor ons. 'n Driedubbele rij stevige palen en daar een modderlaag van goeie decimeter boven op. Van een planken vloer is niets te zien. Frater Desiderius begint al te lamenteren en beweert bij hoog en bij laag dat ie daar zijn ouwe knoken niet aan waagt.
Eerst eventjes krijgsraad gehouden, hoe of we door die modder zullen kunnen. En dan wordt al wat maar aan plankwerk loslieten de boot over de modderbrij geschoven. Een paar planken uit de naastliggende boot mogen ook meedoen en ten laatste de roeiriemen en 't stuur. Nu gaat het in Indianenpas achter elkaar over de riemen en planken heenen, voorzichtig, voetje voor voetje. Met dunne straaltjes siepelt de modder omhoog en de planken verdwijnen. Alles samengenomen brengen we het er toch nog goed af, wat frater Desiderius de moed geeft het ook te wagen.
Maar o ongeluk goed en wel boven op de steiger, daar schuift ie uit en verdwijnt tot boven zijn enkels in de bruine modderlaag, wat hem even een hoeraatje bezorgd. En zo staan we op de stalweide. Een groot vlak stuk land. Met een groote lage open stal, n paar groote stieren, enkele magere koeien en geen gras. Langs de wei een weg, 'n paar boomen en al 't heerlijke van de stalweide is gezien. Heel lang blijven we dan ook niet.
Maar nu moeten we weer in de boot zien te komen.Over de planken gaat niet want die zijn zoo zachtjes aan door de modder opgeslokt. Maar O.L.Heer is met zijn sloren. Hoog op de kant ligt een korjaal waar we droogvoets in kunnen komen. De roeiers trekken schoenen en kousen uit, duwen ons een beetje af en daar schuiven we de modder over naar beneden en plonsen dan het water in. Vlug grijpen we de boot die er naast ligt en trekken er ons zoo omheen, dat we in onze eigen boot kunnen stappen. Ondertusschen hebben de roeiers de planken en riemen weer opgediept en klaar zijn we weer om te vertrekken. Nu kunnen de lui werkelijk hun roeierskunst laten zien, 't gaat tegen de stroom op.
Om er zo weinig mogelijk last van te hebben varen we dicht onder den oever, een hooge steile modder laag. Door smalle geultjes komt het water naar bedenden stromen. Het krioelt hier van Koetais, dat zijn leuke visjes. D'r geleerde naam is Anablebs-Anablebs, wat slijkspringer, Hoogkijker, vieroog, moet beteekenen. Hij draagt die namen met eere, In heele troepjes komen ze van boven af over het slijk gesprongen, schieten vlug voor onze boot door en steken hun kop gedeeltelijk boven het water uit. De bolronde oogen liggen boven 't water, vandaar z'n naam hoogkijker. Z'n naam vieroog heeft hij natuurlijk ook aan zijn oogen te danken. Ze zijn horizontaal in tweeën verdeeld, met de onderste helft kijkt hij onder water, met de bovenste in de lucht.
Groot worden ze niet, smaken heerlijk, maar worden toch niet veel gegeten. Het zijn echt gezellige diertjes. Het is juist of ze op een boot liggen te loeren. Hup, hup, hup wippen ze de slijkkant af dansen nog een paarkeer in 't water en zwemmen dan vlug mee. Wil je er één pakken, roef schieten ze weg, om weer door anderen gevolgd te worden. Hoeveel troepen en troepjes van die koetais we gezien hebben weet ik niet, maar 't was alles samen een bersie. Voor de roeiers is 't werk minder aangenaam.
't Water valt op z'n sterkst en stroomt met een vaartje tegen ons in. Langzaam, langzaam gaat het vooruit. O sukkelen we tot tegenover het schuitenhuis. Daar landen gaat onmogelijk vanwege de lage waterstand en de vele modder. Zoo sukkelen we nog een heel eind tegen de stroom op, steken dwars over en dag gaat 't full speed stroomaf naar den aanleg steiger van de Surin. Balata Comp., de eenigste plek waar we kunnen afstappen.
Hier is 't 'n hele bedrijvigheid den ganschen dag door. Er staat een groote loods, met een woninkske voor den wachter, een koelie. Wanneer die man slaapt is me een raadsel. Den heelen dag door hoor je hem schreeuwen tegen den gaanden en komenden man .
's Avonds zit ie z'n koelie deunen uit te galmen, tot zoo laat dat je zelf niet meer instaat bent hem aan te hooren. 's Morgensvroeg staat hij weer te roepen en te schreeuwen. Den heelen dag door wordt er balata gesjouwd. Met twee groote motorbooten wordt die gehaald op den Boven Coratijn. Een paar keer brachten ze tijdens ons Nickerie bezoek ook bleeders mee van boven. Met muziek en zang kwamen ze afzakken naar de town zoals 'n Nickeriaan euphorisch zijn Nickerie noemt. En de wachter had het druk, druk, schreeuwde nog tien keer zo hard als anders.
Maar 't moet ook een donderheer zijn. Geen enkele boot die niet van de balata comp. is mag aan de steiger komen. Als wij aan z'n steigerke aanleggen, komt ie op ons af, woedend eerst maar dan heel vriendelijk, Salaam, Salaam, Salaam, Salaam Sahib, vier keer voor ieder pater één Salaam. Daarna helpt hij zelfs de boot bijleggen, belooft hem zelfs weer in het schuitenhuis te brengen als de vloed hoog genoeg is. Steekt ons een handje toe om over de glibberige ronde liggertjes heen te komen. Ik geloof dat ie zelfs zoover gegaan zou zijn, om de rotte geit op te ruimen die onder de steiger ligt, als we 't gevraagd hadden.
Met al modder die we aan toog en schoenen meegebracht hebben nemen we 't lieve geurtje maar op de koop toe. Terwijl de roeiers de riemen, 't roer en verder losse zaken uit de boot halen trekken wij huistoe, schieten vlug een andere toog aan, en nu begint een algemeene toogenwasscherij. En zoo beleven we 't nooit gezien schouwspel van een stelletje fraters die met behulp van een schoolhoofd, een kantoorklerk en een hulponderwijzer bezig zijn aan de wasch.
De brieven, foto's en anderszins maken deel uit van het familiearchief, dat wij proberen te beheren en inzichtelijk te maken voor de familie en eventueel ander belangstellenden.
In dit verband willen wij u laten meelezen uit de reisverhalen van Heeroom als een bijdrage aan de belevingsgeschiedenis van Suriname.
Jacqueline en Louis Barten-Schakenraad.
© a.barten 2005
|