Par'bo Mrt '27 B *(De schrijver bevindt zich in Nickerie)
Dezen keer wil ik U iets vertellen van ons tochtje naar 'Santis'. Hét zeestrand van Nickerie. We hadden afgesproken met het heele clubje te gaan, pater Kuijpers incluis. Deze had eerst moeten afzeggen, omdat Z.E. nog op dienstreis moest naar Wahabo, 'n Indianennederzetting langs de Corantijn een dagje varen per motorboot.
Op den voormiddag kwam er bericht dat zijn boot niet zou vertrekken vóór 's avonds 10 uur. Hij kon dus toch nog mee. Maar, o, die veranderlijkheid van den veranderlijke manisch. Frater Desideratus kwam 't eerst af te vallen, Ouwe beenen, 't is zoo ver..s warm, allemaal redenen die hem afschrikten en toch ook wel gegrond waren. 's Middags om 3 uur zouden we dan maar opstappen met z'n vieren.
Met z'n drieen stonden we om 3 uur klaar maar nummer 4 liet zich maar wachten. Eindelijk tegen 4 uur kwam hij met een paar slaapogen uit zijn kamer gekropen, hij had zich bedacht 't was zoo warm, zoo ver, trouwens ook te laat. Toen zijn we maar met z'n drieen m fr. Gerard, Maj., Cornelius en ik, opgestapt. Met een stevig vaartje gingen we er vandoor want, was gezegd, 't is anderhalf uur fietsen. Half zeven is 't hier lampentijd, en lantaarn hadden we niet.
We móesten dus wel voortmaken om nog wat te zien van Santi. In een lekker tempo ging het de Nickerierivier langs naar de Theodorusschool en hier begon voor ons een heel nieuw gebied. Eventjes voorbij de Theodorusschool kregen we een draai te nemen en daar lag de Van Drimmelenpolder met zijn eindeloozen weg, in heel zijn lengte voor ons. En heel. heel in de verte bosch, 'n lange lijn bosch met 'n groot gat er in. Dáár moeten we zijn.
Een oogenblikje stonden we toch beduusd, zoo'n reuzenafstand als 't was. Maar probeeren hoever we het kunnen brengen. De weg was heerlijk om te fietsen. De grondslag bestaat uit brokken baksteen, die ze zelf fabriceeren hier. Hier en daar langs de weg vin je een soort veldoventjes. Te zien naar wat er in zit, kneeden ze zomaar met de hand wat klei bij elkaar en bakken dat klodderke tot het keihard is. Over die rommel heen wordt fijne schulp gegooid.
Zoo krijg je een lekker harde fietsweg. We hadden er geen spijt van de tocht begonnen te zijn. Je voelt je zoo ongeveer in de Brabantsche Langstraat. Bijna zonder onderbreking volgen de koeliehutten elkaar op. Het is één lange straat met aan weerszijden een sloot van een paar meter breed, en om de tien passen een vlonderke.
Op 't eerste gedeelte van den weg is het nog druk met visschende Nickerianen, sommigen vriendelijk roepend 'dag fraters' maar anderen stijf voor zich uit kijkend. Als je dan voorbij bent voel je d'r oogen op je rug, zoo ver ze je zien kunnen. De eigenlijke polderbewoners, op 'n enkele uitzondering na, allemaal Britsch Indiërs, zijn buitengewoon vriendelijk, links en rechts, nog vanuit de polder hoor je ze roepen. Salaam pater, Salaam Sahib . Sommigen doen het zelfs plechtig.
Ze leggen hun handen tegen elkaar tegen 't voorhoofd, buigen en buigen en rap achter elkaar krijg je te hooren, Salaam, Salaam, Salaam Sahib. Het is opvallend zooveel kinderen als hier rondloopen, allemaal mooie kopkes met 'n paar schitterend zwarte oogskens.. Je hebt er werkelijk zoo prachtige typen bij, ook bij de oudere lui, vooral als je zoo'n oude papa ziet stappen, met z'n doek om zijn hoofd geslagen, z'n witte kiel en z'n witte baba aan, 'n langen witte baard, 'n ernstig strak gezicht. Prachtige figuren zijn dat. De koppen zouden goed als Apostelkoppen kunnen fungeeren.
De hutten waarin ze woonen zijn ellendig. De slechtste Brabantsche schop, is nog een heerlijkheid in vergelijking met zoo'n koelihut. Enkele paalen in den grond, met wat latwerk verbonden,'n troeliedak erop, de zijkanten met klei bestreken, 'n vloer van klei en je hebt de heele hut. Wat meubelwerk er in staat weet ik niet, want nog nooit ben ik in zo'n hut geweest. Wel weet ik dat ze van een stoel niet veel gebruik maken. Ze zitten meestal op hun hielen. Werken kunnen die koelies goed, maar zitten kunnen ze ook lang volhouden en redeneeren honderd uit.
En ze doen dat juist niet erg zacht. 't Gaat zoo op de manier van 'dorschen duut ie goe. Ja doorscheen duut ie goe.' Die groepen pratende mannen en vrouwen is werke-[-] mooi. Jammer dat de heele weg over zo'n ondragelijke lucht hangt. Maar we moeten die rook en die lucht maar voor lief nemen. We hebben er toch ook ons profijt van. Zonder dat zouden de muskieten 't ons erg lastig kunnen maken. Bij ieder hut staat een open stal met 'n paar koeien en kalveren er in.
Vlak achter die beesten smeult een klein vuurtje met veel rook. Wat ze stoken weet ik niet maar het lijkt wel koemest. Die rook houdt de muskieten zowat weg. Ik ben op rookgebied niet erg verwend in mij Peelsche jeugd. Maar toch nog hondermaal liever turfrook dan dit. We fietsen twee mooie tempeltjes voorbij en zelfs de Deutz-motoren hooren we wel op 4 plaatsen brommen. Heel de van Drimmelenpolder is een groot rijstveld.
Iedere bewoner heeft zijn eigen veldje. De rijst wordt in de polder zelf gepeld in hun eigen rijstpelmolens. Voortdurend is het uitwijken voor ezelskarretjes bijna stuk voor stuk met zakken rijst. Dat telkens uitwijken is één van de drie plagen van de anders heerlijken weg. De twee andere plagen zijn de bruggetjes en de honden. De bruggetjes zijn gebouwd voor de ezelkarretjes en de ezels.
Ze zijn smal, hebben in 't midden latjes en aan de kant een plank van een paar decimeter voor de wielen van de kar. 'n Leuning zijn ze niet rijk. In 't midden kun je niet fietsen zonder dat je maag op je tong komt liggen, en langs de kant moet je over die smalle plank. En dan aan de buitenkant heb je water. Altemaal dingen die je niet zenuwachtig mogen maken of je verdwijnt een verdieping lager. Frater Ger.Maj. is zo wijs ons 't telkens eerst te laten probeeren en als wij gepasseerd zijn horen we telkens een hort, hortere, hot,hot. Voor ons niet te willen weten, dat hij den ezelsweg kiest.
Nou, niemand loopt ook graag met zijn gebreken te koop. Plaag nummer 3 zijn de honden. 't Schijnt dat iedere hut er wel twee of 3 op nahoudt. Van alle kanten komen ze aangeblaft, en de enen maakt de andere wakker. Sommige zijn zo netjes om op het vlonderke te blijven staan, maar andere zijn weer zo brutaal om de weg op te stormen.
Dan wordt het een wedren tusschen mensch en dier, of liever tusschen twee menschen en dieren, want nummer 3 van ons laat de twee anderen de asschen uitdragen. Een keer lijkt 't ernst met 'n hond om ons eens vlug te laten afstappen. Gelukkig kom een creoolse dame er tusschen en gooit den hond met een sikkel op z'n body, zodat ie jankend afdruipt.
Tenlaatste zijn we onze lange weg afgepeddeld 't metrisch al van den opkomenden vloed. Nog een kwestie van een paar minuten en we staan bij den breden Coratijn mond, vlak bij de zee. 'n Mooi hard schulpstrand, 'n half uurtje fietsen lang. Wel een bijzonderheid daar de rivieroevers anders overal modder is. In de verte zie je de kust van Demerara en de plaatsen Skeldom en Springlands. Rechts heb je de mond van de Nickerierivier en de zee.
'Waait hier fris na onze lange tocht. De anderhalfuurafstand hebben we verkleind tot 5 kwartier, zodat we wel een beetje moe zijn. Maar toch moeten we het strand langs zover we kunnen, al was 't alleen maar om te kunnen zeggen, we hebben het heele strand gezien. Pootje baaien wagen we er niet op, omdat we zo warm zijn en omdat de snel opkomende vloed 't water teveel in beweging brengt. Er moet hier anders wel veel gezwommen worden door de Nickerianen maar zonder gevaar schijnt 't toch niet te zijn.
'n Paar dagen na ons vertrek uit Nickerie zijn hier twee heeren en 'n dame bij 't zwemmen verdronken. Erg onschuldig schijnt de zee hier ook niet te zijn want op verschillende plaatsen zijn heele happen uit 't bosch meegenomen. 't Is curieus zoveel houtluizen nesten er hier in de boomen zitten. Stuk voor stuk zitten er vier, vijf soms nog meer van die zwart bruine nesten. Ook staat er een boom eenzaam van de anderen midden op het strand.
Van onder tot boven ziet ie vol slakken huisjes en een boel van die dingen zitten aan de spitse takjes vastgespiesd. Hoe dat kan weet ik niet of 't het werk is van een of ander dier, of dat zelf zich zoo vastzetten, ik weet 't niet. Maar ik vind 't toch wel iets typisch. Aan kwallen is hier ook geen gebrek. Overal liggen die vuil bruine glazige halve bollen verspreid.
Het is een heerlijk gevoel als je na een jaar lang in de stofferige stad, 't geratel en gerammel van de wagens en auto's gehoord te hebben, weer eens het geruisch van de machtige zee te hooren krijgt. Dit is en blijft toch altijd iets grootsch die grote machtige golven op je te zien afkomen en vlak bij je te zien uit elkaar spatten en plotseling verraderlijk uit elkaar vloeien.
En altijd maar door komen ze af met veel geraas allemaal van één groote lijn, die zich als een groote boog heel ver voor je uit uitspant. Daar is de wereld voor je uit. Maar lang staan droomen mag je niet want telkens komt 't water dichterbij en eer je er erg in hebt sta je rondom in 't water.. Dat trekt wel weer gauw terug voor een ogenblik, maar laat je ook het genot van een paar natte voeten. Tot drie keer tope heb ik mij zo laten verschalken.
Een half uurtje lang hebben we zoo staan kijken naar ;t woelende water. Maar me dunkt je kunt nooit moe worden naar dat eeuwig beweeg te kijken en onwillekeurig denk je aan de machtige Hand, die al dat woelige en onrustige in toom houdt. 't Eeerste ogenblik na ons opstappen zijn we nmog erg kalm, onder den indruk. Maar dan moeten we weer aan 't spurten. Meester Roepel die ons achterop gekomen was, geeft 't voorbeeld en in snel tempo gaat het huis toe.
De zon begint al neiging te toonen te verdwijenen en dan wordt 't huilen, want een lange schemering kenne we hier niet. Overal links en rechts is het weer Salaam, Salaam, sahib, dag Soeurs, dag pater, dagh mijnheer, alles hoor je door elkaar. En de honden laten zich ook niet onbetuigd. Overal knapperen de vuurtjes van de huismoedertjes. Op den weg wodrt druk aan sport gedaan, 't edele voetbalspel. Als wij komen aansuizen wordt eerbiedig de bal even ingehouden, en gegroet. Hier en daar wordt druk gebruik gemaakt van de algemene wachtplaats langs den weg. Maar alles netjes.
Even voor gesloten fietstijd zetten we de paardjes op stal, goed moe maar erg voldaan over 't tochtje. Nog drie keer hebben we met ons drien dat routje gemaakt en hadden 't nog graag een paar keer meer gedaan als de dagen maar meer dan 24 uren hadden gehad. Een Jozue kwamen we erg te kort in onze vakantie week in Nickerie. Terwijl de anderen hun oefeningen aanzuiverden, wij hadden 't 's middag al gedaan, hebben we nog even de genomen foto's ontwikkeld. Wat er van terecht is gekomen kunt u op de foto zelf zien. 's Avonds hebben we ofschoon goed moe nog degelijk onze praatstoel bereden en 's nachts de verloren krachten weer gevuld, zelfs 's morgens onwillens nog een stukje erbij.
Alles verklappen mag ik niet. Mijn derde episteltje is hiermee ten eind. Als beloning vraag ik niets dan zo nu en dan een weesgegroetje voor ons allen.
Allen hartelijk gegroet U in X fr. Oct.
De brieven, foto's en anderszins maken deel uit van het familiearchief, dat wij proberen te beheren en inzichtelijk te maken voor de familie en eventueel ander belangstellenden.
In dit verband willen wij u laten meelezen uit de reisverhalen van Heeroom als een bijdrage aan de belevingsgeschiedenis van Suriname.
Jacqueline en Louis Barten-Schakenraad.
© a.barten 2005
|