Paramaribo
Hollandse overheersing
Al vrij snel nadat de Engelse kolonisten van Barbados zich in Suriname hadden gevestigd kwam hun kolonie,
mede door de goede contacten met de Indianen, tot grote bloei. De belangrijkste nederzetting in Engelse tijd was
Thorarica, een eind benedenstrooms de Jodensavannah, aan de linkerzijde van de Surinamerivier gelegen.
Het is bekend
dat Thorarica omstreeks het midden van de 18de eeuw nog wel bestond, maar in zeer vervallen toestand. Tegenwoordig
herinnert nog slechts de naam van het Torarica-hotel aan deze eerste Europese nederzetting van groter omvang.
Een
tweede belangrijker Europese nederzetting is eveneens vroeg in de geschiedenis van de "Volksplanting" ontstaan,
rond 1665-1667, en wel in de buurt van het Indianendorp Parmarbo of Parmurbo, dat eveneens aan de oever van de
Surinamerivier lag. Uit deze nederzetting, die langzamerhand de functie van hoofdstad van Thorarica overnam, is
het huidige Paramaribo gegroeid.
In de 60er jaren van de 17de eeuw vangt ook de geschiedenis van
Suriname als kolonie van Holland aan: op 25 februari 1667 verdrijven de Zeeuwse Commandeur Abraham Crijnssen
en zijn mannen de Engelsen uit Suriname en nemen het Fort in bezit. De nieuwe naam wordt Fort Zeelandia.
De directe aanleiding tot deze
actie was de oorlog tussen Engeland en Holland, die de
geschiedenis zou ingaan als de Tweede Engelse Oorlog
(1665-1667).
In Europa hadden de Engelsen al verloren, maar
ook in hun overzeese gebiedsdelen moesten ze worden bevochten.
Daartoe werden Crijnssen en zijn mannen uitgezonden naar het
Caribisch gebied en met voor Holland een goede afloop.
Goed in
tweeërlei opzicht, want Suriname bood de West Indische
Compagnie een goede gelegenheid om zich daar moeiteloos te
vestigen.
Het Caribisch gebied was de Compagnie trouwens niet
onbekend, want sinds 1634 bezat zij een vestiging op Curaçao
en sinds 1636 op Aruba, Bonaire en Sint Eustatius. In 1621 was
de WIC in de Nederlande opgericht, met onder meer als doel
handel te drijven met Zuid-Amerika en het Caribisch gebied,
daar vaste handelsposten te stichten en niet in de laatste
plaats kolonisten te plaatsen om plantages aan te leggen en te
bewerken.
De opbrengsten werden met de schepen van de
Compagnie naar Holland gebracht en daar verder verwerkt en
verhandeld. In Suriname legde de WIC zich vooral toe op
ruilhandel met de Indianen en de verbouwing van suiker, koffie
en tabak op de Compagniesplantages.