|
| |
| SURINAME AFDELINGEN -
Geschiedenis - - ALBINA
terug
Albina
De eerste jaren.
Het eerste wat Kappler deed na aankomst te Albina, was een woning
bouwen en een kostgrondje aanleggen. Zijn huis bouwde hij van
rondhout en van gevlochten palmbladeren en in drie dagen was het
klaar.Het zou nog even duren voordat zijn kostgrondje hem het nodige
voedsel zou leveren, maar hij had proviand meegenomen uit
Paramaribo en het water en de bossen zouden hem kunnen voorzien van
vis en wild.
Albina lag erg geisoleerd en was erg eenzaam. De militaire
posten aan de Marowijne waren opgeheven en Saint-laurent bestond
nog niet. De slavernij was in Suriname nog niet afgeschaft (in Frans-
Guyana trouwens ook nog niet), dus moest hij ook rekening houden met
mogelijke aanvallen van de marrons. Ook in ander opzicht was het
isolement nadelig.
Omdat schepen Albina niet aandeden, moest
Kappler zijn hout in vlotten naar Paramaribo vervoeren, over zee. Vaak
sloeg een vlot los en dan was het hout verloren. Kappler zag in dat, wilde
zijn onderneming slagen, hij op grotere schaal zou moeten werken. Hij
zocht daarvoor hulp en kreeg die van een planter, de heer Bukh, die
deelgenoot werd in het bedrijf.
Maar....op weg naar Albina kwam de
schoener van Bukh op de Tijgerbak terecht en verging. En Bukh
verdronk.
In 1848 werd in Frans-Guyana de slavernij afgeschaft en in
verband daarmee kreeg Kappler in januari 1849 een aanstelling als
posthouder. Zijn salaris bedroeg 56 gulden per maand. Niet veel, maar
hij had nu in ieder geval een vast inkomen. Een tegenvaller voor Kappler
was dat ook Montecattini toestemming kreeg om zich aan de Marowijne
te vestigen en daar aan houthandel te doen. Hij vestigde zich hoger op
aan de rivier en kocht het beste hout van de Marrons. Kappler zocht
naar mogelijkheden om zijn bedrijf op grotere schaal uit te oefenen. Hij
sloot een overeenkomst met de Amsterdamse koopman Kreglinger om
gezamenlijk de houtexploitatie ter hand te nemen.
Kappler vertrok
daarop naar Europa om de markt te verkennen en om houthakkers uit
Wurtemberg -de streek waar hij vandaan kwam- aan te werven. Van zijn
bezoek aan Stuttgart maakte hij ook gebruik om te trouwen met zijn
verloofde Albina. Hij kocht een schip en samen met zijn vrouw en 18
Wurtembergse houthakkers ( 10 mannen, 5 vrouwen en 3 kinderen) voer
men van Europa rechtstreeks naar Albina. waar het schip aankwam op
16 juni 1853. Men ging aan de slag. De houthakkers kregen vrij
onderdak en voeding en een loon van een gulden per dag. Daarvoor
moesten zij elf uur per dag arbeid verrichten. De eerste groep
Wurtembergers werd in de maanden daarna gevolgd door meer en in
1856 telde de gemeenschap van Albina, naast twee Hollandse families
en Kappler met zijn vrouw, al 61 Wurtembergers (27 mannen, 16 vrouwen
en 18 kinderen ).
|
Hoewel de zaken economisch goed gingen -Kappler
verdiende redelijk en de houthakkers konden sparen- waren er ook
tegenslagen. De compagnon van Kappler, Kreglinger, kwam te
overlijden. |
En de Wurtembergers begonnen te mopperen en
veroorzaakten onrust te Albina. De situatie werd zo erg, dat Kappler de
hulp moest inroepen van de Gouverneur, die een bezoek bracht aan
Albina om de gemoederen te kalmeren. Dit werd de eerste keer dat een
gouverneur een bezoek bracht aan onze oostelijke grensrivier.
Behalve deze kolonisatie van Kappler voltrokken zich in de jaren '50 ook
andere belangrijke gebeurtenissen te Albina. De Nederlandse Regering
vatte het plan op van een kolonisatie van Europeanen onder leiding van
Kappler. Het plan ging niet door en Kappler kreeg voor zijn werk in deze
12.500 gulden. Dit geld gebruikte hij om zijn schuld aan Kreglinger af te
lossen.
|
naar boven
Ontwerp: © Stichting Suriname - Afdeling Nederland - Last update:
|
|
|
| | |