|
| |
| SURINAME AFDELINGEN -
Geschiedenis - - WEST-INDISCHE COMPAGNIE
terug
WEST-INDISCHE COMPAGNIE, ( de tweede ) 1674-1791.
Onmachtig om haar schulden te betalen, werd de Eerste WIC in april 1674 opgeheven en bij resolutie van 20 september van datzelfde jaar werd octrooi verleend aan haar opvolgster, de Nieuwe of Tweede WIC. Hoewel deze tweede Compagnie de naam met haar voorgangster gemeen had en in de organisatie van haar bestuur veel geleek op de Eerste WIC, waren er toch markante verschillen. Niet kaapvaart op en vijandelijke actie tegen de vijand (in 1621 was dat Spanje) waren het doel, doch de exploitatie van het resterende koloniale bezit. Een krasse wijziging van het octrooi van 1621 was een gevolg van deze veranderde doelstelling.
Het nieuwe octrooi dat op 1 jan. 1675 in werking trad, gaf de Tweede WIC eigenlijk niet veel meer dan een handelsmonopolie op de bezittingen van de Eerste WIC die de oorlogen tegen de Engelsen en Fransen hadden overleefd: de West-Afrikaanse kust, de Curaçao-eilanden, St.-Eustatius met Saba en de Guyana's.
Wat het bestuur en de organisatie der Tweede WIC betreft, bleef de indeling in vijf Kamers behouden. Het bestuur door negentien heren werd teruggebracht tot tien, de Heeren X. Van deze tien kwamen er vier van Amsterdam, twee van Zeeland, terwijl ieder der drie overige Kamers één lid leverden. Het tiende lid vertegenwoordigde de Staten-Generaal. De verwachting was, dat het nemen van beslissingen vlotter zou gaan en dat enige bezuiniging zou worden bereikt, vooral ook door een vermindering in bezoldiging die voor alle tien te samen op 10% van de uit te keren dividenden werd bepaald. Hierbij kwamen echter nog wel belangrijke emolumenten. De bewindhebbers werden voor het leven aangesteld.
Om aan de vele bezwaren van de hoofd-participanten - geuit tijdens het bestaan van de Eerste WIC - tegemoet te komen, werden hun zekere rechten toegekend, zonder dat echter een boven de bewindhebbers staand college in het leven werd geroepen om hier coördinerend op te treden. Daarmede werd de bureaucratie van de Tweede WIC met een nieuw, doch nutteloos instituut verrijkt.
Ingrijpende maatregelen waren nodig om de Tweede WIC op een behoorlijke financiële basis te plaatsen. Allereerst werd de enorme schuldenlast van f 6500000 van de Eerste WIC voor slechts 30% van haar waarde door de Tweede WIC overgenomen. De investeerders van de Eerste WIC werden nu aandeelhouders van de Tweede ( tenzij zij hun aandelen van de hand deden ), doch hun obligaties werden slechts voor 15% van hun nominale waarde erkend. Om nu de Compagnie ook nog enig kasgeld te verschaffen. moesten de aandeel-houders nog enige nieuwe stortingen doen. Dit gevoegd bij het innen van een aantal nog uitstaande vorderingen gaf de Tweede WIC een beginkapitaal van f 630000. Verscheidene provincies ( o.a. Holland en Zeeland ) beloofden subsidies, waarschijnlijk om vroeger toegezegde, maar nooit uitgekeerde gelden op deze wijze af te lossen.
De Tweede WIC werd in werkelijkheid een handelsonderneming. Voor de ontwikkeling van de aan haar zorg toevertrouwde koloniën heeft zij - net zomin als de Eerste WIC - ooit enige belangrijke uitgave willen doen. Haar monopolie beperkte zich bijna uitsluitend tot de invoer en verkoop van slaven in de Amerikaanse bezittingen en de uitvoer van suiker en andere tropische producten. Weliswaar bepaalde het nieuwe octrooi van 1674 dat aan alle ingezetenen van de Verenigde Provinciën de vrije vaart zou worden toegestaan - mits tegen betaling van recognitie aan de WIC - op die plaatsen binnen de limieten van haar octrooi waar ze geen vestigingen had, doch dit bleek in de praktijk een dode letter.
In 1700 werd dit octrooi zonder wijzigingen verlengd. In 1731 -werd evenwel een belangrijke beperking ingelast doordat de Compagnie toen alleen de vaart op de kust van Guinee ( voor de inkoop van slaven ) bleef voorbehouden en dus het beginsel van vrije vaart op de Amerikaanse bezittingen werd verruimd. Hierbij moet worden opgemerkt, dat Zeeland zoveel mogelijk trachtte niet-Zeeuwse schepen uit de Guyana's te weren. Meer en meer ontwikkelde het mercantilistische karakter van de WIC zich tot een steeds geborneerder handelspolitiek, ondanks schijnbare verruimingen, iets waarover vele vaderlandse kooplieden luide klaag-
den. Een natuurlijk gevolg van deze enge visie was een toenemende smokkelhandel door vreemde ( vooral Engelse en Deense ) lorredraaiers.
Vijftien jaar lang had de provincie Zeeland een geschil met de Staten-Generaal over het bezit van Suriname. De kolonie onder het toezicht van de bankroete Eerste Compagnie te plaatsen, werd sinds 1669 hardnekkig geweigerd. De Staten van Zeeland beriepen zich op de last die zij Crijnssen hadden gegeven voor de verovering van Suriname; de Staten-Generaal wezen er echter op dat die onderneming door hen was gefinancierd. In 1672 werd een compromis bereikt. De Staten van Zeeland zouden de kolonie besturen en de Staten-Generaal zouden de verantwoordelijkheid dragen voor haar defensie. Hiermede waren de moeilijkheden nog niet van de baan. Doch in 1682 werd een oplossing gevonden. De Staten van Zeeland verklaarden zich bereid hun rechten voor f 260000 af te staan aan de Tweede wic. De Staten-Generaal gingen hiermede akkoord.
Daar de Tweede WIC niet bij machte bleek de vereiste ƒ260000 te betalen, werd naar een nieuwe oplossing gestreefd. In mei 1683 werd de Sociëteit van Suriname opgericht, bestaande uit drie leden: de Tweede WIC, de stad Amsterdam en Cornelis Aerssen van Sommelsdijck, die elk voor een derde part deelnamen in de kosten en voordelen van de kolonie.
Onder deze regeling werd Suriname weldra een suikerproducent van betekenis. Het aantal plantages, dat in 1683 slechts 50 bedroeg, groeide in 1702 tot ruim 200; in 1762 was het gestegen tot 400 en in 1791, bij de opheffing der Compagnie, bedroeg het aantal 591. Met dit aantal steeg eveneens de suikerproductie. Deze bloei, die verschrikkelijk veel winsten opleverde en die grote welvaart bracht voor Nederland, ( getuige het groot aantal Heerenhuizen en andere panden en pakhuizen dat in die tijd gebouwd werden ), betekende echter niet, dat de WIC daarin deelde.
Zij zag haar rol - door de Sociëteit van Suriname - praktisch beperkt tot de invoer en verkoop van slaven. Bij de verlenging van haar octrooi in 1730 werd als correlatief tegenover het aan de Compagnie nog gebleven monopolie van de slavenhandel de verplichting opgelegd jaarlijks ten minste 2000 slaven in Suriname in te voeren. Aan deze verplichting kon zij - mede door de uitgebroken Spaanse Successieoorlog - niet voldoen.
Nimmer heeft de Tweede WIC zich in enige bloei kunnen verheugen. Haar aandelen, aanvankelijk à pari en in 1732 nog op 92%, daalden daarna gestaag. In 1762 stonden zij 35% en de daling zette zich gestaag voort. Een even triest beeld vertoonden de uitkeringen. Tot 1730 bedroegen die nog gemiddeld 2,5 %. Tussen 1730 en 1779 daalden die tot slechts 1,5 %. Na 1779 werd geen dividend meer uitgekeerd.
Het moet erkend worden, dat allerlei beperkende bepalingen die achteruitgang in de hand werkten. Zo mocht zij niet meer schepen naar Suriname zenden dan tot de aanvoer van slaven en de uitvoer van suiker noodzakelijk waren. Dit was waarschijnlijk bepaald om, waar de WIC geen recognitie betaalde en verondersteld werd dat de slavenhandel een lucratief bedrijf was, te voorkomen dat zij een te grote voorsprong zou krijgen op vrije vrachtvaarders.
Daar echter Suriname in toenemende mate leed onder een gebrek aan slaven en een bloeiende smokkelhandel toch niet in dat gebrek kon voorzien, werd reeds in 1730 aan de Sociëteit van Suriname toestemming verleend zelf de benodigde slaven te halen, waarbij natuurlijk de WIC wel de vereiste recognities zou innen.
Ook hier drukte ongecoördineerd beleid gepaard gaande met corruptie de mogelijkheden tot winst die de Compagnie ongetwijfeld had. Deze en andere redenen maakten het mogelijk, dat de reeds bestaande Middelburgse Commercie Compagnie ( MCC ) zich uiteindelijk ontwikkelde tot een Zeeuwse slavencompagnie die na de hierboven genoemde verandering van 1730 zich steeds meer ging toeleggen op de slavenhandel. Dit was het begin van haar profijtelijke slavenhandel voor meer dan 75 jaar. Wrijvingen met de WIC bleven niet uit, doch die verhinderden niet dat de MCC een zeer belangrijk aandeel in deze handel voor haar rekening nam.
|
naar boven
Ontwerp © Webteam Suriname - Afdeling Suriname - Zwartenhovenbrugstraat - Paramaribo - Last update:
|
|
|
| | |