Bijdrage ingestuurd door: Annet Sluer
Door: Drs. D. A. HOOGHART
Bron: Adhin, J.H. (red), 100 jaar Suriname, gedenkboek i.v.m. een eeuw immigratie (1873-5juni-1973), Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie Paramaribo , 5 juni 1973.
SUMMIER OVERZICHT DER EMIGRATIE
De geschiedenis leert, dat Suriname, vooral in de beginjaren, een steeds wisselende bevolking heeft gehad. Als deel van de in 1492 ontdekte wereld kon zij niet ontkomen aan degenen, die in het voetspoor van de ontdekkingsreizigers naar dit deel van de wereld toestroomden.
In het begin bestond deze groep uit avonturiers, die met andere motieven dan om er zich blijvend te vestigen de Surinaamse bodem betraden, doch in latere jaren werden verschillende pogingen ondernomen tot het stichten van volksplantingen. Deze pogingen mislukten veelal en velen kwamen hier om of vertrokken naar andere oorden.
Het is niet de bedoeling hier een geschiedkundig overzicht te geven, van de verschillende kolonisatiepogingen, doch wel zijn in onderstaande staat enkele cijfers vermeld betreffende het aantal personen, dat na de mislukking dezer pogingen ons land verliet.
Doordat in het jaar 1808 de slavenhandel werd verboden, ontstond ook in Suriname een steeds groter wordend tekort aan arbeidskrachten, welk tekort men trachtte op te heffen door de aanvoer van arbeiders uit het buitenland. Zo betraden op 5 juni 1873 de eerste Hindostaanse immigranten de Surinaamse bodem. Deze en ook de latere immigranten werden contractueel verplicht, om gedurende 5 jaren op een aangewezen plantage te werken.
Na afloop van hun contract hadden zij de keus tussen het aangaan van een nieuw contract, terugkeer naar hun vaderland of zelfstandige vestiging als kleinlandbouwer in Suriname. Door de gunstige voorwaarden, waaronder grond kon worden verkregen, verkozen vele immigranten voor een blijvende vestiging in Suriname. Van de ongeveer 34.000 Hindostaanse immigranten (zie staat) repatrieerden 11.559. Vermeldenswaard is, dat de groep die Suriname verliet, voor het merendeel uit hier geborenen bestond.
Hoewel de Hindostaanse immigranten de bescherming genoten van het Immigratie-Departement, kon niet worden voorkomen, dat de situatie op de vele plantages verre van ideaal was.
In het jaar 1884, en later ook in 1902, braken op enkele plantages dan ook opstanden uit, die gewapenderhand werden bedwongen. Als gevolg, hiervan en van het feit, dat vele Hindostaanse immigranten zich als zelfstandige kleinlandbouwers hadden gevestigd en dus niet meer beschikbaar waren voor arbeid op de plantages, werd de aandacht gericht op het reeds eerder geopperde idee Javaanse arbeidskrachten in te voeren.
Nadat in 1890, op particulier initiatief, enige Javanen waren aangevoerd en dit experiment geslaagd bleek te zijn, werd de immigratie van overheidswege ter hand genomen. Van 1890 t/m 1939 immigreerden 33.764 Javanen naar Suriname, terwijl van dit aantal ruim 7.500 repatrieerden. Ook in latere jaren konden velen de roep naar het vaderland niet weerstaan, zodat in 1954 ongeveer 1000 personen naar Indonesië terugkeerden. Ook vestigden enkelen zich in Frans-Guyana.
De trek uit Suriname, zoals die zich in onze tijd manifesteert, is, door het ontbreken van enige documentatie, moeilijk te schetsen. Echter kan toch het volgende worden vermeld.
In de beginjaren was de aandacht van degenen, die besloten elders hun geluk te beproeven, gericht op de Nederlandse Antillen. De opkomst van de olie-industrie aldaar en de hier heersende werkloosheid, deden velen besluiten in die contreien een nieuw bestaan op te bouwen. In die jaren waren het slechts enkelen, die naar Nederland vertrokken om er zich te vestigen. De groep, die toen naar Nederland ging, bestond voornamelijk uit studenten en uit personen, die daar hun verlof gingen doorbrengen. Het is pas in de vijftiger jaren dat de migratie naar Nederland goed op gang kwam. De stroom nam daarna gestadig toe, zodat in, 1971 naar schatting 57.000 Surinamers in Nederland verbleven.
Verdeling van de emigranten naar landaard laat zien, dat deze groep voor 56% uit Creolen bestond, terwijl het aandeel van de Creolen in de totale bevolking in 1971 slechts 31% bedroeg (zie staat).
Dit beeld is in overeenstemming met een door het Ministerie van Sociale Zaken verricht emigratieonderzoek. Uit dat onderzoek blijkt, dat de doorsnee migrant een jonge Creoolse man of vrouw is, loontrekkend en met een naar Surinaamse maatstaven redelijk inkomen. In de vijftiger jaren waren het vooral de ambtenaren, gepensioneerden en studenten, die naar Nederland vertrokken: Aan het begin van die jaren zestig ontstond er echter een verschuiving binnen de emigratiestroom. Het is namelijk in die tijd, dat grote aantallen werkzoekenden en ongeschoolde arbeiders zich voegden bij de gelederen der emigranten.
De trek van onze landgenoten naar Nederland kon niet plaats vinden zonder belangrijke consequenties voor ons land.
Zo blijkt de emigratie een remmende invloed te hebben gehad op onze bevolkingsgroei. Geschat wordt, dat er in 1970 ongeveer 63.000 personen minder in Suriname aanwezig waren dan mocht worden verwacht op grond van de bevolkingsontwikkeling in de jaren 1950-1963.
Voorts blijkt, dat door de emigratie een belangrijk deel van het middenkader aan ons land wordt onttrokken, terwijl een groot aantal personen met een hogere opleiding in Nederland verblijft. Een situatie, die niet anders dan nadelig is voor onze economische ontwikkeling.
|