SARNAMI - NEDERLANDS
gale lagaawe = omhelzen
galgalaat = drijfnat
galie = buurt , gebied, gewest , kwartier , streek, wijk
galie mê = regionaal
galphar = kieuw
galtie = verkeerd, fout, rekenfout, vergissing
galtie banaawe = falen
gam = verdriet
gam rahe = te maken hebben met
gammie = rouwdrager
gammie/nauta manaawe = rouwen
ganda = vuil
gangha = bederven
ganghaai = stinken
ganse = gans
gap-sap = babbeltje, praatje
garaas = garage
garaha = kuil, put
garam = warm
garam kare = verhitten
garbar = vreemd
garbar = moeilijk, ongemakkelijk
garbaraai = bederven
garbh = bevruchting
garbhwatie = zwangere vrouw
garda = stof , vuil
gardje = brullen , tieren
gardje(-tarpe) = donderen, onweren
gareria = herder
garhan kare = aannemen , accepteren
garhu = zwaar
gariaawe = uitkafferen
gariaawe = uitschelden
garieb = arm, behoeftig, berooid , minvermogend
garieb howe = verarmen
gariebie = armoede
gariebtaai = armoede
garmaawe = opwarmen, verhitten, verwarmen
garmai/garmie = hitte, warmte
garme = lekker
gathaai = ongevoelig
gathiaawe = knopen, verharden
gatke na = kortaangebonden
gaai = hals, keel, nek
gastai dabaawe = worgen, wurgen
gastai lapkaaike taake = reikhalzen
gawaahia = getuige
gawaahie = getuigenis
gawaahie dewe = getuigen
ghaam = zonlicht
ghaam ke kait = zonzijde
ghaam lage = zonnig
gháás = gras, onkruid
gháás kaate = grasmaaien
ghaaw = wond
ghabaraahat = angst
ghabaraahat mê = angstig
ghabaraai = zenuwachtig, beangst worden
ghabaraaike = angstig , nerveus
ghaiche = aantrekken , trekken
ghamaai = verzengen
ghamand = trots, hooghartig, neerbuigend
ghamand(ie) = verwaand
ghaman(die) = hoogmoed
ghamandie = hoogmoedige, trotsaard
ghamand(ie) kare = arrogant
ghandh(ak) = stank
ghanta = uur
ghantan = urenlang
ghar = huis, woning
ghar ke kaam kare = huishouden
ghar ke kaam/kaar-baar = huishouden
ghar paraanie log = gezin, huisgezin
ghar sansaar = huisgezin
ghar waala = echtgenoot
ghar waalie = echtgenote
gharaana = inwoner
gharaana howe = inburgeren
gharaita = gastheer
gharaitien = gastvrouw
ghar-bhar = gezin
ghare = thuis
ghare pahóechaawe = thuisbrengen
ghare pahóeche = thuiskomen
gharre = steken
gharia = moment
gharie = horloge, klok
gharmusaai = stug , onvriendelijk, stuurs
ghar-sansaar = gezin
ghaskaawe = opschuiven, schuiven, wegschuiven
ghaske = schuiven
ghat = net , zoals , zodanig , als
ghat se = amper , nauwelijks
ghate = afnemen , bezwijken, minderen, tanen, verminderen
ghat/es lage = lijken op
ghatka = levenseinde, verscheiden
ghattha/ghattie = eelt
gheral = afgeperkt, begrensd, omheind, omlijnd
ghere = begrenzen, betrekken, omgeven, omrasteren, omsingelen
gher-ghaar = omsingeling
ghieghiaai = schooien
ghienna = afschuwelijk, afkeer, walgelijk, walging, weerzin
ghiennaai = verafschuwen, walgen
ghiere = dreigen
ghiesaraawe = slepen
ghiesarat chale = kruipen
ghiesare = kruipen
ghiet-ghaachke ledjaai = zeulen
ghiechawwal = getrek
ghieche = wegslepen
ghieche = trekken
ghiech-ghaachke ledjaai = sjouwen , sleuren
ghiew = boter, ook gesmolten boter
ghongha = slak
ghora = paard
ghora ke bacha = veulen
ghora chalaawe = paardrijden
ghora-gaarie chalaawe waala = koetsier
ghor-daur = paardenrennen
ghore = omroeren, roeren
ghorsawaar = ruiter
ghot = slok
ghughuwa = uil
ghughuwa ke bacha = uilskuiken
ghulal-mielal = intiem
ghumaawe = draaien, keren , mengen, omslaan, wenden
ghume = keren, kuieren, omwenden, wenden
ghume(-ghaame) = rondwandelen
ghume(-phiere) = afkeren, draaien , omkeren , wandelen
ghumke taake = omkijken, omzien
ghumrie = duizeligheid
ghumchie = lieveheersbeestje
ghun = tor
ghunga = stom
ghurese = persen
ghurke = fronsen, tuchtigen
ghurmusaai = aanstoot geven, ergeren
ghúsa = vuist
ghusaar dewe = stoppen
ghusare = instoppen , stoppen
ghuse = binnendringen, wegkruipen
ghusere = induwen, proppen
ghusere/ghurese = insteken
ghuskaawe = verschuiven
ghuskhor = omkoopbaar
ghuslie = pit
gied = aasgier
gielaab = sloop
gielaas = beker, glas
gieltie = klier
giene = meerekenen, optellen, rekenen, tellen
gientie-haarie = telsysteem
gieraawe = laten vallen, morsen, storten
gierat parat chale = strompelen
giere = inzakken, neervallen, vallen, vermorsen , verspillen
giergietaan = hagedis
giermiet = contract , overeenkomst
gierwa = oranje
giet = gedicht, lied
giet banaawe = dichten
giet pustak = liedboek
gietaab = boek
gjaan = wijsheid
gjaara = elf
gjaaraahwa = elfde
gobar = koemest
gobhie = kool
gode = tatoeëren
godie = schoot
godjar = duizendpoot
godjhia = pannekoek
godna/godona = tatoeëring
godowaai = laten tatoeëren
gogliet = kruik
gohoraawe = aankondigen , bekendmaken , roepen , verklaren
gol(a) = rond
golie = balletje, capsule, knikker, kogel, pil
golie-barud = munitie
gol-mariech = peper
goma = stijfsel
goma lagaawe = stijven
gonta = hagedis
gor = wit
gor = been , poot, voet
gor giere = smeken , verzoeken
gora-chieta = sneeuwwit
gora-chietta = spierwit
gore = omspitten
gore-gore = lopend, te voet
gore-gore chale/djaai = belopen, lopen, tevoet gaan
gorpochna/gorpochnie = voetmat
gorpochna/-nie = deurmat
gorwaarie = voeteneinde
gos = vlees
graatie = sluik
griete = raspen
grietie = rasp
grofu = grof, onbeleefd, kattig, vinnig
gropesi = tauge
gu = fecaliën , keutel, ontlasting , poep
gudda = spierweefsel, vruchtvlees
guddie = gewricht
gudgudaawe = kietelen
gudjar = gestorven
guhe = rijgen
gúija/góija = partner
gulaaba = knip
gulaabie = roze
gulaam = dienaar, knecht
gulaamgierie = slavernij
gulaamie = slavernij
gulamai = slavenwerk
gulthaai = klonteren
gulthie = knobbel, tumor
gulthie = bult
gum-sura = versufd
gun = eigenschap, lof
gun gaawe = loven, prijzen , roemen, verheerlijken
guna = keer , maal
gunga = doofstomme
gungie = doofstomme
gungunaawe = lauw maken
gunha = misdaad
guraai = grommen
gurdje = rommelen
guria = kraal
gurmukh = doop
gurmukh kare = dopen
guru = leermeester, leraar , meester , mentor
gurwa-guria = poppetjes
gussa = gepikeerd, toornig , boosheid, toorn, woede
gussaai = verstoord, aanstoot nemen, vertoornen
gussa(an)/gusaai = boos
guthe = vlechten
guttie/gottie = schijf
gucha = boeket, tros
gwentie = gewend
gwentie hoi djaai = vertrouwd, wennen
|