suriname Naar Voorpagina

  


   
ONDERDELEN
Klederdrachten
 suriname  Klederdracht 1
 suriname  Klederdracht 2
 suriname  Angisa 1
 suriname  Angisa 2

Onderwerpen
Cultureel erfgoed
 suriname  Boeken
 suriname  OSO dresi
 suriname  Sarnami leren
 suriname  Sranan leren
 suriname  Winti / wintipre
 suriname  Kinderspelen
 suriname  Joden-savanna
 suriname  Houtsnijwerk
 suriname  Klederdrachten
 suriname  Uitleg Feestdagen
 suriname  Monumenten
 suriname  Muziek
 suriname  Pierre Benoit
 suriname  Sybilla Merian

AFDELINGEN
  suriname Algemeen
 suriname De Douane
  suriname Telefoonboek
  suriname Bevolking
  suriname Distrikten
  suriname Reis info
  suriname Cultureel erfgoed
  suriname Geschiedenis
  suriname Foto's
  suriname Natuur
  suriname Personen
  suriname Koken / recepten
  suriname Vragen over NIBA
  suriname Wat is ANDA

     
 SURINAME  surinameAFDELINGEN - suriname Cultureel erfgoed - - Klederdrachten

 suriname . NU terug
 



  Traditionele klederdrachten

CREOLEN

De slavinnen hadden een zeer eenvoudig kostuum: een ontbloot bovenlijf, een lendendoek of pangi en een hoofddoek of angisa (zie de platen van Benoit, Bray e.a.). In de stad hebben zich waarschijnlijk complexere klederdrachten ontwikkeld, waarop ook de Europese mode invloed had. Van oude prenten zijn bekend de partomisi (van paletot) en de krét'misi.

Nog steeds bekend is de kotomisi, nog heden ten dage voor de creolen als feesttenue gedragen. Deze dracht bestaat uit een gesteven rok die reikt van de grond tot onder de oksels. suriname22
Een doek of band wordt om het middel gebonden en de overtollige lengte wordt weggewerkt in een overhangende vouw, de kotobere, die ook als tas fungeert en de heupen accentueert. Onder de koto worden twee onderrokken gedragen. Bij de feestkleding wordt de koto opgebonden door middel van een opgevulde rol, koi genoemd ( waarschijnlijk van queue de Paris ), die de koto extra wijd laat uitstaan.

Over een wit katoenen hemd met open hals, de empi, die bij feestelijke gelegenheden versierd kan zijn met kant of borduursel, draagt men een gesteven jak ( jaki ), als een grote cirkel geknipt met halsuitsnijding en aangeknipte halflange mouwen, altijd tegengevoerd. Aan de achterzijde hangen twee witte banden, soms harmonikavormig gevouwen. Dikwijls wordt hierover nog een kleurige omslagdoek gedragen (tapoeskinpangi), die men over één schouder legt en breed laat uithangen. Het kostuum wordt gecompleteerd met de eveneens gesteven hoofddoek of angisa, die overigens ook zonder koto gedragen wordt. Rok, jak en hoofddoek in hetzelfde stofpatroon heet een heri stel, met een andere rok gedragen een afoeskin.

Voorts kent men uiteraard de werkkoto, zonder koi, iets korter en meestal van blauw katoen. De kosjoe is een koto die geheel uit aaneengenaaide hoofddoeken bestaat.

De rouwkoto is helemaal wit; hierbij wordt de pangi over beide schouders gedragen. Bij de rouwkoto hoort een witte angisa, diep in de ogen, gebonden via de bindwijze die lont'ede genoemd wordt.

Bindwijze en patroon van de hoofddoek, maar ook de wijze waarop de pangi over de schouder werd gedrapeerd en zelfs de wijze waarop de linten werden gevouwen, dit alles kon symbolische betekenis hebben of middel worden om elkaar mededelingen te doen, bijv. over de eigen gemoedstoestand. Zijn de beide uiteinden van de knoop rechts naar boven gestoken dan betekent het boosheid of verzet, zijn de punten naar beneden geslagen dan is men vredig gezind. Bij feestelijke gelegenheden kan de rand worden afgezet met dons, veren of versierend plooisel. De patronen krijgen ook namen, die vaak een spreekwoordachtig karakter hebben en commentaar leveren op recente gebeurtenissen. Een van de patronen werd Sypesteyn moro Baders (gouverneur Van Sypesteyn is beter of belangrijker dan gouverneur Raders) genoemd.


MARRONS

Voor de marrons in het algemeen geldt, dat hun mannen evengoed gekleed voor de dag willen komen als hun vrouwen. De langwerpige lap die zij tussen de benen door en afhangend voor en achter over een van stof samengesteld koord dragen, de kamisa, is de rigeur voor iedereen. Maar in de kleurige katoenen doek met schotse ruiten, die onder de kin samengeknoopt, de rug bedekt, komt het Boslandse dandy-isme pas ten volle tot uitdrukking.

Geprefereerde kleuren zijn vooral groen, geel, oranje en bruin. Bij de Aloekoe's valt deze rugbedekking slechts tot het middel, en ze dragen daarbij kleine platte hoedjes van vilt, met een kinband en speciale veelkleurige, geometrische beschildering, die deze hoofdbedekking tevens waterdicht maakt.

De jonge meisjes, die alleen een ceintuur en een schortje aan de voorkant (kwei) dragen, krijgen evenals de jongens pas bij de puberteit een echte kamisa. De getrouwde vrouw voegt hier dikwijls een panyi, een naadloze doek tot aan de knieën en om het middel vastgemaakt, aan toe. Haar eerste panyi ontvangt ze van haar moeder bij haar huwelijk, en ze draagt ook een zelfde rugroek als de mannen. Nooit zal ze zich in vodden vertonen, en evenals elegante jonge mannen verschijnt ze dagelijks, soms zelfs meerdere malen per dag, in andere uitdossing.

De Ndyuka-mannen dragen de zelfde beschilderde hoedjes als de Aloekoe's, de Saramaka-mannen een lange doek om de schouder, waar ze zich geheel in kunnen wikkelen, hetgeen ze soms het imposante aanzien geeft van Afrikaanse Romeinen.


Maar van groter belang is, vooral voor jongere Marrons, het kapsel. Hieraan wordt veel zorg besteed door beide sexen, en sommige jonge vrouwen kan men bijna dagelijks met een ander kapsel getooid zien. Niet anders dan in de westerse wereld vergt de `opmaak' van zo'n kapsel uren werk, maar uitsluitend vrouwen houden zich ermee bezig. Elke man heeft echter het recht een vrouw te vragen hem te kappen, zelfs al is ze getrouwd, en iedereen bezit tot dit doel een fraai bewerkte kam, die evenwel nooit gedragen wordt. De mode houdt zich ook hier erg bezig met de haardos. Er zijn in beginsel vier typen kapsel; een daarvan heet `plathoofd' (paata ede), een andere `duizendpoot' (moelala), en elk type heeft weer talloze varianten, hoewel men thans ook veel Marrons aantreft met kortgeknipt haar, - veelal bij afwezigheid van vrouwen. Het begrip `mode', dat niet ten onrechte met de term piisi (plezier? = fantasie) wordt aangeduid, raakt eigenlijk alle Marron-ornamentiek, zowel die van mensen als van voorwerpen. Ze wordt door de jongelieden geïntroduceerd, en de ouderen volgen dan wel, vaak na protest en veel discussies. Maar ook deze activiteit vermindert snel door de acculturatie.

Als rouwdracht binden de vrouwen zich een witte of blauwe doek om het hoofd en hullen zich in een witte omslagdoek (panyi); de mannen dragen dan een donkerkleurige kamisa, en geen van beide sexen mag zich sieraden veroorloven. Vroeger werden er veelal halskettingen van tanden, bij voorkeur jaguar-tanden, gedragen, die vaak op gelijke grootte werden afgeslepen. Hedendaagse Marron-sieraden zijn eveneens door acculturatie `aangetast' en bestaan meest uit goedkope goudkleurig-metalen armbanden en snoeren van gele, blauwe, groene en witte kralen. Het gebruik van kauri-schelpen (papamoni) voor versiering en opschik komt weinig meer voor.

Soms wordt door de vrouwen ook een dik koord, met of zonder kwast en al of niet voorzien van een amulet-pakketje (obia) om de hals gehangen. De Djoeka-vrouwen dragen bij voldoende welstand hun armbanden in menigten, van de pols tot de elleboog en van de enkel tot halverwege het onderbeen. De mannen zijn soms voorzien van een magische kromanti-armband van ijzer om de bovenarm, die naar zij aannemen hen waarschuwt tegen gevaar.

Veel zeldzamer dragen vrouwen dit `ijzer' bij wijze van tapu of obia, tot afweer van boze machten en niet zozeer als sieraad. Wie met wit ( witte kleisoort ) ingesmeerd loopt, doet dit alleen om magische of medicinale redenen. Komt dit nogal vaak voor, schaarser ziet men de katoenen banden boven de kuit. Bij de Aloekoe's zijn ze al geheel in onbruik geraakt; onder de Saramaka's komen ze nog wel voor bij beide sexen. Wel worden, evenals bij de Djoeka's ter gelegenheid van dansfeesten nog losse enkelbanden met ritselende pitten zowel door de vrouwen als de mannen (bij voorkeur door de eersten) gebruikt, meer als instrument dan als sieraad ).


Hindostanen

De traditionele kleding van de mannen bestaat uit de dhoti, een lang en breed wit doek om de lendenen vastgemaakt, en de koerta, een los hangend hemd. Schoeisel bleef lang onbekend, behalve bij de mannen van de hoogste kaste, die bij feestelijke gelegenheden een soort houten sandalen dragen.

    

Als hoofddeksel dient de zelfgeknoopte tulband, die echter zelden gedragen wordt,-feitelijk slechts bij feesten en door de hogere kasten. -sommige- oude vrouwen, zich ervan bewust in hun `derde' levensfase te verkeren, droegen vroeger ook grote dhoti's, maar als regel draagt de vrouw een wijde rok en een kort, nauw-sluitend pakje. Haar hoofddeksel is de orhani, een tot de heupen reikende hoofddoek van dunne, vaak kleurige stof. Bij feestelijke gelegenheden wordt echter de bekende sari gedragen, - één fijn-geweven zijde-achtige doek, die het lichaam omstrengelt van hoofd tot enkel, de lichaamsvormen goed doet uitkomen, en waarvan het vrije uiteinde desgewenst als een sluier over het hoofd geslagen kan worden.

Hetgeen hier over het uiterlijk gezegd is, zou eigenlijk ook in een soort van `beginnende verleden tijd' geschreven moeten zijn. Want op het gebied van de klederdracht der Hindostanen in Suriname hebben zich eveneens grote veranderingen voltrokken in de loop der jaren, en het proces van aanpassing aan meer westerse patronen is nog in volle gang.

De dhoti van de man werd, behalve bij bepaalde plechtigheden, vervangen door een broek; het los hangend hemd door een shirt, soms met een colbert en nog later met een das erbij. Vilten, later ook strooien hoeden kwamen op het hoofd; aarzelend werden leren schoenen - ondanks hun afkomst van de koe - aangetrokken, eerst zonder, nog later met sokken. Orthodoxe Moslims blijven er echter op toezien, dat zij steeds het hoofd bedekt houden.

Sieraden behoren geheel tot het domein van de vrouw. Maar ook de jongeman hield vroeger wel van gouden oorringen en dunne polsringen. Deze pronkzucht raakte echter in diskrediet en daardoor in onbruik, want zo'n jongeling werd al gauw als `verwijfd' gekwalificeerd. Recente modegebruiken komen hem echter alweer te hulp, en een gouden halsketting op het blote lijf gedragen, wordt hem niet alleen toegestaan, maar zelfs wel `mooi' gevonden. Bij de vrouw zijn vooral het hoofd en de hals, alsook de bovenste ledematen en de enkels, de lichaamsdelen die voor versiering in aanmerking komen.

Het lange zwarte haar wordt met kokosolie behandeld en zorgvuldig gekamd met een brede scheiding aan de voorkant, waarover sendoer (vermiljoenpoeder) wordt gestreken, zoals het de vrouw bij haar huwelijksvoltrekking voor de eerste maal gedaan werd door haar echtgenoot. De oogharen worden roetzwart geverfd, de oren krijgen kleine ringen, aan het voorhoofd komt een sieraad van filigrain, dat boven de neuswortel nog plaats laat voor de tika, een rond, gekleurd en plat plaksel of een keurig vlekje. De neus zelf draagt twee ornamenten: een ring aan het doorboorde tussenschot en een roset aan de linker neusvleugel. Pols- en armbanden en enkelringen versieren de andere lichaamsdelen.





suriname . NU  naar boven



Ontwerp © Webteam Suriname - Afdeling Suriname - Zwartenhovenbrugstraat - Paramaribo -
Last update: