|
| |
| SURINAME AFDELINGEN - Bevolking - - Joden
terug
Bevolking Suriname.
De Joden
JODEN IN SURINAME.
In de tweede helft van de 18de eeuw heerste er in Suriname zulk
een vijandige stemming tegen de joden, dat men te Paramaribo zelfs een getto wilde instellen (1767) en joden de schouwburg niet mochten bezoeken (1775); zij richtten toen een eigen schouwburg op, die enige tijd bloeide. Veel nadeel ondervonden de Portugese joden in deze tijd door de met het huis Deutz te Amsterdam aangegane geldleningen en door de windhandel in door Surinaamse handelsagenten afgegeven wisselbrieven, ten gevolge waarvan een deel hunner plantages verkocht werd en hun rijkdommen verminderden.
De vervanging van de rietsuiker door de bietsuiker ten tijde van Napoleon wordt ook als een der oorzaken
aangemerkt van de achteruitgang der joden, die eertijds vooral in de suikercultuur hun bestaan vonden.
Ondanks de door hen geleden verliezen, bevonden er zich weleer onder de joden verscheidene rijke families. Men vond er eertijds personen die. f 50000 tot f 400000 bezaten, grotendeels bijeengebracht door handel met de Engelsen.
De verschijning in Duitsland van C. G. Dohm's Ueber die burgerliche Verbesserung der Juden gaf aanleiding
tot een correspondentie tussen Dohm en de regenten. Naar aanleiding van Dohms verzoek om hem inlichtingen te verschaffen omtrent de joden in Suriname ontstond een geschiedeniswerk over Suriname, in het
Frans geschreven door een `gezelschap van geleerde joodse mannen aldaar', onder wie David de Ishak Cohen Nassy de voornaamste was. Het werk, kortweg aangeduid als de Essai historique ( de Historische proeve ), werd uitgegeven in 1788. In 1791 verscheen een Nederlandse vertaling.
Ook onder de joden heeft veel vermenging met inheemsen plaatsgehad, zodat een groot aantal van Surinames inwoners van joodse afkomst is en de namen dragen van oude Portugese geslachten. De kleurlingjoden hadden op de plaats waar thans het Sivaplein is, zelfs een eigen gebedshuis, dat in 1800 is afgebroken.
In 1825 (G.B. 1825 no. 3) werden de joden gelijkgesteld met de belijders van andere gezindten en er werd op
grond hiervan tevens een einde gemaakt aan hun privileges. Er kwamen toen meer joden in openbare betrekkingen. In 1870 kwam er een eind aan het rechtstreeks toezicht van de overheid op de joodse gemeenten (G.B. 1870 no. 8); hun reglementen behoefden voortaan niet meer de goedkeuring van overheidswege.
In de tweede helft der 19de eeuw gingen de joden een invloedrijke positie in de kolonie innemen. In 1890 behoorden er van de dertien leden van de Koloniale Staten zes tot de joodse bevolkingsgroep. Toen in 1890 te
Paramaribo een Kamer van Koophandel werd gekozen, telde de eerste kiezerslijst 35 namen, waaronder twintig joden; van de vijf leden van de eerste gekozen Kamer waren er twee joden, terwijl ook de secretaris tot die groep behoorde.
Achteruitgang in de 20 ste eeuw.
In het begin van de 20ste eeuw valt een merkbare achteruitgang van de positie der joden in de samenleving
te constateren. Als oorzaken worden vermeld:
1. het
feit dat de gegoede families hun kinderen voor opvoeding naar Europa zonden en de meeste van deze jongelui niet terugkeerden, eensdeels omdat er geen
plaats voor hen was in de intellectuele beroepen en
voorts, omdat zij er de voorkeur aan gaven in Europa
te leven;
2. de assimilatie met de andere bevolkingsgroepen ;
3. het jarenlang ontbreken van geestelijke leiding, waardoor het godsdienstonderricht werd verwaarloosd.
In twee beroepen bleef het joodse element nog vele jaren domineren, nl. in dat der juristen en dat der geneesheren. Er zijn tijden geweest dat vrijwel alle praktizijns ( advocaten ) joden waren; zeventien joden zijn
lid van het Hof van Justitie geweest en daarvan hebben er zeven als president gefungeerd. Er zijn meer dan 150
joden lid geweest van het Statencollege, vijftien hebben er de voorzittershamer gehanteerd.
TWEEDE WERELDOORLOG .
Tijdens de Tweede Wereldoorlog vond er een tijdelijke opleving van joodse activiteiten in Suriname plaats. In
nov. 1939 verscheen het eerste nummer van het joodse maandblad Teroenga. Op 2 februari 1941 werd door J. D. Oppenheim de Surinaamse Zionistenbond opgericht, die geregeld bijeenkomsten organiseerde en gelden
voor het Joods Nationaal Fonds inzamelde.
Op 24 december 1942 kwam het Portugese schip Nyassa in Suriname aan met ongeveer 150 joodse vluchtelingen
uit Nederland en België ( via Frankrijk en het Iberisch Schiereiland ). Zij werden eerst ondergebracht in een
oud clubgebouw van de Chinese vereniging Kong Ngie Tong Sang. Later werd op de gesloten begraafplaats Jacobus Rust een aantal eenvoudige huizen voor de vluchtelingen gebouwd. Met de zorg voor hen werd een Comité voor Oorlogsvluchtelingen belast, waarin zitting hadden: J. D. Oppenheim, B. Geleerd, C. S. Pos, E. J. Robles en mr. K. P. van Westen ( van deze was alleen laatstgenoemde, zelf een vluchteling, geen jood ). Een deel van de vluchtelingen sloot zich bij de Surinaamse gemeenten aan. Gezien de in Europa opgedane ervaringen waren velen evenwel bevreesd zich andermaal in de registers van een joodse gemeente te laten inschrijven. Kort na de oorlog vertrokken de meeste vluchtelingen weer uit Suriname; de laatste van hen vertrok in 1970.
Het bericht dat Hitler het bevel had gegeven dat alle joden in bezet Europa op 31 dec. 1942 uitgeroeid moesten zijn, maakte diepe indruk. Door het in november 1942 door de kerkeraden geformeerde Centraal Comité ter
behartiging der Joodsche belangen in Suriname werden in december 1942 verenigde kerkdiensten voor de lidmaten der beide gemeenten en een speciale vastendag uitgeschreven; op 30 december 1942 werd in theater Bellevue een openbare protestbetoging gehouden, waarbij door overheidsdignitarissen en vertegenwoordigers van andere kerkgenootschappen het woord werd gevoerd.
|
naar boven
Ontwerp © Webteam Suriname - Afdeling Suriname - Zwartenhovenbrugstraat - Paramaribo - Last update:
|
|
|
| | |