|
| |
| SURINAME AFDELINGEN - Bevolking - - Joden
terug
Bevolking Suriname.
De Joden
VERHOUDING TUSSEN DE BEIDE JOODSE GEMEENTEN EN
BIJZONDERHEDEN VAN BEIDE GEMEENTEN .
Na de scheiding (zie hierboven) waren er aanvankelijk vaak geschillen tussen de beide gemeenten. Aan lidmaten van de ene gemeente was het strikt verboden de diensten in de synagoge van de andere gemeente te bezoeken; tot 1813 waren huwelijken tussen lidmaten der beide gemeenten verboden en tegen degenen die zich niet aan het verbod stoorden, werden maatregelen genomen. Langzamerhand werden de geschillen overbrugd en ontstond er een samenwerking op gezonde basis. Pogingen in de loop der jaren ondernomen om tot samensmelting der beide gemeenten te geraken,
bleven evenwel zonder resultaat.
De bestuurders der gemeenten waren eertijds met groot gezag bekleed. In vele gevallen moesten zij als
rechtbank fungeren en konden zij disciplinaire straffen opleggen aan degenen die de voorschriften van wet en
synagoge overtraden. Dit gezag werd door de Surinaamse overheid erkend en zo nodig gehandhaafd. Ter
illustratie diene de strenge straf die door de regenten der Hoogduitse Gemeente werd opgelegd aan de jongeling Jacob Alexander Eliezer, die op 2 mei 1810 de sjoel verliet tijdens het lezen van de Amida ( Stille gebed ), waardoor, omdat hij het minjam ( vereist quorum van tien man ) uitmaakte, de dienst geen voortgang
kon vinden. De kerkeraad besloot dat hij op de tebah ( verhevenheid ) God vergiffenis moest verzoeken,
waarna hij met toestemming van zijn vader door de sjamaas ( koster ) met een eind touw werd afgerost.
In 1825, na de afschaffing der privilegiën, kwamen de gemeenten te ressorteren onder de Hoofdcommissie
voor de zaken der Israëlieten in Nederland met een corresponderend lid in Suriname. Na intrekking in
1870 van alle Koninklijke Besluiten betreffende Israëlietische godsdienstige aangelegenheden werd de
Hoofdcommissie ontbonden en verviel het instituut der corresponderende leden (in de synagogen is er nog
steeds een aparte zetel die bestemd was voor de corresponderende leden).
Van 1858 tot 1864 was de geestelijke leiding der gemeenten in handen van opperrabbijn *Lewenstein.
Van de functionarissen na hem, die gedurende vele jaren de gemeenten hebben geleid en/of in de diensten
zijn voorgegaan als godsdienstleraar en als gazan ( voorlezer, voorbidder ), mogen genoemd worden:
Nederlands Israëlietische Gemeente
S. J. Levie, gazan 1848-1896
J. I. Levie, gazan 1864-1898
J. de Wilde, gazan 1896-1913
J. S. Roos, rabbijn 1893-1912
J. de Wilde, leraar 1914-1921
I. Agsteribbe, leraar 1928-1944
Nederlands Portugees Israëlietische Gemeente
Menasse Abarbanel 1870-1895
Dd. J. Querido 1893-1896
P. A. Hilfman 1901-1920
Sal. J. Levie 1896-1924
I. J. Bueno de Mesquita 1924-1939
A. J. Lopes Cardozo 1939-1945
Vanaf 1 april 1944 worden, afwisselend in beide synagogen, de diensten gemeenschappelijk gehouden. De
leiding van elk der gemeenten is in handen van een kerkeraad; drie leden hiervan vormen het kerkbestuur
(College van Parnassim) en zijn belast met de dagelijkse leiding van de gemeentezaken. Elk der gemeenten
bezit een eigen begraafplaats ( aan de Kwattaweg te Paramaribo ). De godsdienstleraren worden door de overheid bezoldigd; aan de gemeenten wordt. voor zover zulks uit een accountantsonderzoek der financiële bescheiden nodig blijkt, van overheidswege een subsidie verleend. Het aantal geregistreerde gemeenteleden der beide gemeenten te samen bedroeg in 1974 ca. 250 personen; geschat wordt dat nog enige tientallen joden in Suriname niet zijn aangesloten bij de gemeenten.
JOODSE VERENIGINGEN.
Pieuze verenigingen ( voor verenigingen uit de 18de eeuw en 19de eeuw zie: Oudschans Dentz ):
Hachnasoth Orechiem (Steun aan doortrekkenden) (1923-ca. 1951), Chesed Weëmeth ( vanaf 1899 ), Gemiloeth Chasadim (vanaf 1900). Jeugdverenigingen (doel: aankweken van kennis op joods gebied, amusement): Jong Israel ( 1909-1912 ), Tikwat Jisrael (Hoop van Israel) ( 1933-ca. 1943 ), Zichron Mattitjahoe ( Ter herinnering aan Mattitjahoe ) ( 1948-ca. 1951 ). Voorts nog: Surinaamse Zionistenbond ( 1941-ca. 1956 ).
LOTGEVALLEN DER JODEN IN DE 17DE, 18DE EN 19DE EEUW.
In de 17de en 18de eeuw maakten hun rijkdom en kennis als planters de joden tot steunpilaren van de kolonie. Bij de invallen van Indianen, Fransen en Marrons traden zij moedig op. De geschiedenis vermeldt de namen van Samuel Nassy, die zich onderscheidde bij de inval van Du Casse in 1689, en van David Nassy,
die na dertig Marrontochten in 1743 sneuvelde.
De joodse gemeenschap bleef niet gespaard voor inwendige twisten. In 1735 en 1741 waren Resolutiën nodig `tot herstellingh van de rust en vreede onder de Portugeesch Joodsche Natie'. Onder het bestuur van Mauricius waren er heftige geschillen tussen de regenten (Parnassijns) en de burgerkapitein Is. Carilho, zodat deze, op aanklacht van eerstgenoemden, zelfs uit de kolonie gebannen zou worden.
In 1785 wendde het college der Mahamad en Universele Junta der Portugeesche Natie zich tot gouverneur Wichers, in wie het college veel vertrouwen stelde, het aan de zorgen en het bescheiden oordeel van de gouverneur overlatende te geraken tot verbetering van de instelling en het bestier der natie. Door Wichers werden hiertoe zeven regenten aangesteld. In 1787 kwamen nieuwe reglementen ( Ascamoth ) gereed, welke werden goedgekeurd.
|
naar boven
Ontwerp © Webteam Suriname - Afdeling Suriname - Zwartenhovenbrugstraat - Paramaribo - Last update:
|
|
|
| | |