|
ONDERDELEN Afro-Surinamers |
| |
| SURINAME AFDELINGEN - Bevolking - - Hindoestanen
terug
Bevolking Suriname.
De Hindostanen. (Hindoestanen)
DE PERIODE NA 1940.
Het tijdvak 1940-1945 bracht voor
Suriname belangrijke veranderingen. Door de
intensivering van de bauxietexploitatie, de behoefte aan
betere wegen, de aanleg van legerbases voor de tijdelijke
Amerikaanse bezetting ontstond in en om de stad een
grote vraag naar arbeiders. Het loonpeil steeg tot een
voor Suriname ongekende hoogte, waardoor vele
Hindostanen naar Paramaribo trokken.
Ook de
mobilisering van de zgn. schutterij bracht Hindostaanse
jongens uit de districten in aanraking met het leven in de
stad, waar zij de invloed ondergingen van de Europees
Afro-Surinaamse samenleving. In de districten profiteerde vooral
de Hindostaanse bevolkingsgroep van de sterke
prijsstijgingen van de voedingsgewassen. Het in die
periode vergaarde kapitaal vormde de basis voor de latere
economische en sociale emancipatie.
Als gevolg van een in het vooruitzicht gestelde wijziging
van de staatkundige positie van het land in 1945 gingen
ook vooraanstaande Hindostanen tot politieke
partijvorming over. In 1946 vormde het Statenlid A.
Karamat Ali de Moeslim Partij, bedoeld voor zowel
Hindostanen als Javanen. Een jaar later kwam de Hindoe
Partij Suriname, onder voorzitterschap van J. P. Kaulesar
Sukul, tot stand, gevolgd door de Hindostaans-Javaanse
Politieke Partij van de advocaat J. Lachmon. In 1949
kwam het tot een fusie, waarbij alle Hindostaanse leden
zich verenigden in één politieke organisatie, de
Verenigde Hindostaanse Partij (VHP), thans
Vooruitstrevende Hervormings Partij.
Na de oorlog werd de economische ontwikkeling van
het land krachtig bevorderd. In de districten werd het
landbouwareaal uitgebreid, waarvan vooral de
Hindostaanse landbouwer heeft geprofiteerd.
De economische ontwikkeling verruimde niet alleen de
werkgelegenheid, maar bracht op vele terreinen van
het maatschappelijk leven veranderingen met zich
mee. Door de betere communicatie tussen stad en
districten deden moderne westerse invloeden zich in
sterke mate gelden. De isolatie van de districten - bij
uitstek het woongebied van Hindostanen en Javanen
werd doorbroken.
Vele Hindostanen begrepen dat door
het zich wijzigende toekomstperspectief van het land
kansen werden geboden die alleen voor de intellectueel
geschoolde grijpbaar waren. De ambitie verplaatste zich
in toenemende mate naar de handel, functies bij de
overheid en de vrije beroepen. Samengaand hiermee
deed zich een snelle stijging voor van het aantal
Hindostaanse leerlingen Op Mulo en AMS, terwijl
Hindostaanse ouders ertoe overgingen hun kinderen
voor voortgezette studie naar Nederland te sturen.
Er deden zich bij het sociale en culturele
integratieproces in deze periode ook tegenkrachten
voor. Met de staatkundige zelfstandigheid van het land
nam de betekenis van de Europese bovengroep af, zowel in
politiek als in sociaal-cultureel opzicht. Naast de
opkomst van een cultureel nationalisme onder de
Afro-Surinamers werd, mede als tegenreactie, maar ook
geïnspireerd door de politieke zelfstandigheid en het
prestige van het oude moederland India, een
herwaardering van de eigen culturele erfenis onder de
Hindostanen gestimuleerd. In de politieke partijvorming
kreeg bovendien de etnische groep een nieuwe
zelfstandige gestalte.
Door een coalitie met Afro-Surinaamse politieke partijen in de
periode 1953-1973 werd de VHP direct betrokken bij het
landsbestuur en maakten jonge Hindostaanse
intellectuelen deel uit van de regering. De groeiende
betekenis van de Hindostaanse bevolkingsgroep
weerspiegelde zich ook in de getalsverhoudingen binnen
de Surinaamse samenleving .
Met de onafhankelijkheid van Suriname in november 1975 is
ook in de geschiedenis van de Hindostaanse
bevolkingsgroep een nieuwe fase aangebroken.
SOCIAAL-ECONOMISCHE ONTWIKKELING.
Met de aanvoer van Hindostaanse contractarbeiders uit
Brits-Indië begon een van de meest belangrijke
immigraties voor Suriname: de hierboven vermelde
verscheping van 34304 contractanten vormt hiervan
een illustratie. De repatriëring vanuit Suriname van
11512 arbeiders in de periode 1887-1926 betekent dat
ca. tweederde deel van het totaal aantal aangevoerde
contractanten in Suriname is gebleven.
In korte tijd werden zij onontbeerlijk voor de
plantagelandbouw en was er de overheid veel aan
gelegen hen ook na expiratie van het arbeidscontract
aan de landbouw te binden. Door de Verordening van 19
april 1895 werd voor de immigranten de mogelijkheid
geschapen op zogenaamde gouvernements vestigingsplaatsen,
waar ingepolderd en op lozing gebracht terrein ter
beschikking stond, percelen variërende van 1 tot 2 ha
te bewerken tegen een geringe huur. Bovendien kon de
immigrant opteren voor domeinland buiten de
vestigingsplaatsen, waarbij de inpoldering van het
terrein door hem zelf moest worden verzorgd. Na twee
jaar geregelde bebouwing kon eigendomsrecht worden
verleend.
Vooral de vestigingsplaatsen waren bedoeld om een
landarbeidersstand, die ter beschikking zou staan van de
grootlandbouw, te binden. Toen omstreeks 1900 de
beruchte krullotenziekte in de cacaoplant uitbrak en
ook de koffie ziekteverschijnselen vertoonde, liep de
belangstelling voor de vestigingsplaatsen terug. Na
1907 steeg daarentegen de vraag naar domeingronden
en werd door Hindostanen ook in toenemende mate
grond van particulieren gekocht.
Het streven van de Hindostanen naar landbezit -in het
moederland vormde grondbezit een belangrijke maatstaf
voor macht en prestige- leidde ertoe dat de betekenis
van de plantagelandbouw in toenemende mate door de
kleinlandbouw werd verdrongen. Was in 1900 nog ca.
90% van de agrarische produktie van de plantages
afkomstig, in 1920 was het aandeel van de
kleinlandbouw reeds tot 71% gestegen. Dank zij de
Hindostaanse bevolkingsgroep is de kleinlandbouw in
Suriname de belangrijkste organisatievorm van de
agrarische produktie geworden.
Bovendien hebben de Hindostanen, in navolging van
hun landgenoten in Brits-Guyana, zich toegelegd op de
verbouw van rijst, waardoor het Surinaamse
gouvernement in steeds mindere mate gedwongen was
tot import. De produktie liep van 566 ton in 1903 op
tot 7471 ton in 1916 en
bereikte met name tijdens de Eerste Wereldoorlog een
hoogtepunt. Het lage bestaansniveau waaraan de groep
in het moederland gewend was, samengaand met een
sterke spaarzin, leidde tot kapitaalaccumulatie, waarbij
de belegging zich voornamelijk op land en huizen
richtte.
Ook na de Tweede Wereldoorlog, toen de Surinaamse
regering een uitbreidings- en intensiveringsprogramma,
gericht op de verhoging van de Surinaamse
landbouwproduktie, realiseerde, heeft vooral de
Hindostaanse bevolkingsgroep daarvan geprofiteerd.
Behalve de landbouw trokken ook de kleinhandel en het
ambacht de immigrant.
Kleermakers, goud- en
zilversmeden, kolenbranders, mandemakers en venters
van Hindostaanse afkomst trof men niet alleen in de
districten, maar ook in toenemende mate in de stad
aan. In en om Paramaribo werden de veeteelt en de
verbouw van groenten ter hand genomen en ook in
deze sector wist de groep in korte tijd een
monopoliepositie te bezetten. Een zelfde ontwikkeling
deed zich voor met betrekking tot het transport. Thans
is het merendeel van de transport- en verkeersbedrijven
in Hindostaanse handen.
Het onderwijs had aanvankelijk niet de belangstelling
van de Hindostaan. Wel werd in 1878 de leerplicht
ook uitgebreid tot de immigrantenbevolking, maar de
verplichte arbeid van 10-15-jarigen en geringe interesse
voor onderwijs maakten dat daar weinig van werd
geprofiteerd. In 1890 werden op enkele plantages de
zgn. koeliescholen ingericht, waar aan de Hindostaanse
kinderen in hun landstaal onderwijs werd gegeven. In
1907 werd deze instelling vervangen door het instituut
van de ongegradueerde Hindostaanse onderwijzers, die
op de gewone lagere scholen in het Hindi les gaven als
voorbereiding op of naast het onderwijs in het
Nederlands. In 1929 werd ook dit systeem afgeschaft.
Eerst na 1920, toen het aantal districtsscholen
aanmerkelijk werd uitgebreid, werd de belangstelling
voor het onderwijs groter.
Tussen de jaren 1920 en 1940 bezocht een toenemend
aantal Hindostaanse kinderen, na de lagere school, de
MULO-scholen en de opleiding voor onderwijzer.
Daarmee had de drang naar studie en de intellectuele
beroepen zijn intrede gedaan. Ook op de Geneeskundige
School en de Surinaamse Rechtsschool groeidehet
aantal Hindostaanse studenten, met name na de
Tweede Wereldoorlog. Deze intellectuele emancipatie
leidde tot een verschuiving van de ambities naar de
overheidsfuncties en de vrije beroepen. In 1961
bedroeg het aantal Hindostaanse onderwijskrachten
voor de GLO, ULO, MULO en AMS te samen reeds
360 en hadden talrijke Hindostaanse artsen en juristen
een positie in de Surinaamse samenleving verworven.
Inmiddels groeide ook de belangstelling voor
universitair onderwijs in het buitenland, met name in
Nederland. Vooral in de jaren zestig is het aantal
Hindostaanse jongeren dat in Nederland een
voortgezette beroepsopleiding of studie volgde, sterk
toegenomen.
Dit verschijnsel is indicatief voor de mate waarin de
groep zich heeft geconformeerd aan een
aspiratieniveau dat kenmerkend is voor de Europees
Afro-Surinaamse groepen in de Surinaamse samenleving.
Niettemin doen zich nog steeds belangrijke verschillen
in de beroepsstructuur voor.
|
naar boven
Ontwerp © Webteam Suriname - Afdeling Suriname - Zwartenhovenbrugstraat - Paramaribo - Last update:
|
|
|
| | |