|
ONDERDELEN Afro-Surinamers |
| |
| SURINAME AFDELINGEN - Bevolking - - Hindoestanen
terug
Bevolking Suriname.
De Hindostanen. (Hindoestanen)
GESCHIEDENIS.
INLEIDING.
In 1862 aanvaardde het Nederlandse
parlement een wetsontwerp waarin de slavernij in de
Nederlandse koloniën werd afgeschaft .
Weliswaar werden de in Suriname vrij geworden slaven
nog voor een periode van tien jaar onder staatstoezicht
gesteld met de verplichting zich voor plantage-arbeid to
verhuren, maar alles wees erop dat de grootlandbouw
met een schrijnend gebrek aan arbeidskrachten te
kampen zou krijgen. Suriname was een
plantagesamenleving en de ondernemingen -
arbeidsintensief als deze waren - konden slechts met
behulp van een groot aantal veldarbeiders tot een
behoorlijke produktie komen.
Al in 1853 was getracht door de invoer van
arbeidskrachten uit Nederlands-Indië, Madeira, China en
de Westindische eilanden bijtijds nieuwe bronnen aan te
boren. De omvang hiervan bleef echter beperkt; in de
periode van 1853 tot 1872 werden in totaal 5405
arbeiders aangetrokken . Ook in vele andere Karaibische gebieden was de
behoefte aan veldarbeiders voor de plantage zo groot
geworden dat men zich gedwongen zag arbeiders van
overzee aan te trekken. Brits-Guyana was Suriname in
deze voorgegaan. In 1834 werd daar de slavernij
afgeschaft, maar 'Already, since 1807 had the slave
trade come to an end, and colonial planters were faced
with the difficulty of obtaining an adequate supply of
labour. Emancipation, therefore, was the final blow
which threatened to send the industry to its doom'.
Toen in 1863 de Emancipatiewet in Suriname in
werking trad, waardoor 36 000 slaven vrije burgers
werden, waren er nog tweehonderd plantages in bedrijf,
waarvan het merendeel uit suiker- en cacao
ondernemingen bestond. De ervaringen in de Engelse
koloniën leidden ertoe dat men ook in Suriname het
oog op Brits-Indië liet vallen. Op 8 sept. 1870 sloot de
Nederlandse regering een traktaat met Engeland, waarbij de
werving en inscheping van arbeiders uit Brits-Indië
werden geregeld. In aansluiting hierop werd bij
Koninklijk Besluit van 22 maart 1872 een nadere
uitwerking gegeven aan de immigratiebepalingen.
DE WERVING.
De organisatie van de werving in
BritsIndië werd in handen gegeven van een
emigratieágent. De belangrijkste emigratie-agenten voor
Suriname waren W. Durham (1872-1875), E. van
Cutsem (1875-1888) en L. Crommers (1901-1922).
Deze functionaris, aangesteld door de gouverneur van
Suriname, had zijn bureau in Calcutta, waar ook het
hoofddepot stond. In de districten - vnl. in West Bihár
en de United Provinces (toentertijd North-Western
Provinces en Oudh) - werden verschillende subdepots
opgezet, die onder leiding stonden van subagenten, voor
het merendeel Indiërs. Deze subagenten namen de
wervers in dienst. Voor iedere aangebrachte en geschikte
emigrant kreeg de subagent een premie van 25 roepies
voor een man en 35 roepies voor een vrouw. (Het
bedrag voor een vrouwelijke emigrant was hoger, omdat
het aanbod gering was.) Van deze vergoeding werd 5 tot
10 roepies afgestaan aan de werver.
Via het subdepot
werden de contractanten naar het hoofddepot in
Calcutta gebracht. Daar volgde een keuring en werd door
de protector of emigrants - een door de Brits-Indische
regering aangesteld functionaris - onderzocht of aan de
voorwaarden van vrijwillige emigratie was voldaan.
Bovendien werd het arbeidscontract met de contractant
besproken en daarna ondertekend. Als protector of
emigrants zijn vooral I. Grant en D. W. D. Comins
bekend geworden; de laatste bezocht in 1891 Brits
Guyana en Suriname om een onderzoek in te stellen
naar de levensomstandigheden van de contractanten.
Voor de meeste emigranten was economische noodzaak
het belangrijkste motief.
Er bestond een nauw verband
tussen de prijs van het voedsel en het aanbod van
emigranten (Grierson). Er zijn ook andere
beweegredenen in het spel geweest. Zo vermeldt De
Klerk dat familietwisten, vrees voor blaam wegens een
liefdesverhouding die niet de goedkeuring van familie of
kaste heeft, het zware juk van het weduwschap, vlucht
voor de justitie en zucht naar avontuur van invloed zijn
geweest.
De werving in Brits-Indië vond onder ongunstige
omstandigheden plaats. Europees bestuurspersoneel en
Brits-Indische politieambtenaren waren in het algemeen
fel gekant tegen het optreden van de wervers. Vooral
tegen de werving van vrouwen bestond verzet; een
gangbare mening was dat zij bestemd waren voor
prostitutie. De ongunstige beeldvorming heeft
aanleiding gegeven tot de veronderstelling dat de
emigranten voornamelijk uit de laagste kasten in Brits
Indië afkomstig waren. De Klerk heeft van vier schepen
met contractanten die in Paramaribo arriveerden,
vastgesteld dat alle kasten van enig belang uit de United
Provinces en West-Bihar onder de emigranten
vertegenwoordigd waren.
Wel was het percentage van
de lagere kasten onder de contractanten hoger en trof
men relatief weinig Brahmanen en Banya's
(koopliedenkaste) aan. Onder de laagst geplaatste
groepering, de zgn. 'Untouchables', waren de Camars
(huiden- en lederbewerkers) het talrijkst
vertegenwoordigd. Grierson kwam in 1896 tot een soortgelijke uitkomst; hij stelde
vast dat slechts 1/3 van de contractanten tot de
laagste categorieën in het kastesysteem behoorde.
DE PLANTAGEPERIODE.
Op 5 juni 1873 arriveerde het
zeilschip 'Lalla Rookh' in Suriname. Aan boord
bevonden zich 399 personen, t.w. 279 mannen, 70
vrouwen, 32 jongens beneden de tien jaar en 18 meisjes
in die leeftijdsklasse.
Vóór dit eerste transport woonde er reeds een kleine
groep Hindostanen, afkomstig uit Brits-Guyana, in
Nickerie en Coronie. De plaatsnaam 'koeli-santi' in
Coronie herinnert aan deze eerste immigranten. In
Suriname werden de immigranten opgevangen door het
immigratie-departement, verantwoordelijk voor de re,
gistratie en de toewijzing aan de plantages.
Hoofd van
dit departement was de agent-generaal. Vooral J. F. A.
Cateau van Rosevelt, die vanaf 1872 tot 1891 deze
post bekleedde, heeft een belangrijk aandeel gehad in
het welslagen van de immigratie. Zijn belangrijkste
opvolgers waren G.H. Barnet Lyon (1891-1902) en
C. van Drimmelen (1902-1921). In totaal arriveerden
tussen 5 juni en 31 december 1873: 2449 Brits-Indische
immigranten. De contractanten waren verplicht
gedurende een periode van vijf jaar arbeid aan de
plantages te leveren.
De arbeidstijd bedroeg zes dagen
per week en zeven uur per dag in het veld of tien uur in
de fabriek. De contractant was gebonden aan de
plantage en mocht alleen buiten de werktijden en op
vrije dagen zonder vergunning de plantage verlaten.
Het loon bedroeg f 0,60 voor een volwassen man en
voor vrouwen en jongens van 10 tot 16, jaar f 0,40 per
dag. Men had recht op vrije huisvesting en
geneeskundige behandeling. De zgn. 'poenale sanctie'
die in het arbeidscontract was opgenomen, maakte het
mogelijk een strafrechtelijke sanctie op te leggen in
geval van onbetamelijk gedrag, verzuim of desertie.
Na
afloop van de contractperiode had de immigrant recht
op een vrije terugreis naar het moederland. Ook kon
men na vervulling van de werkovereenkomst in het
land blijven, waarbij door het Koloniaal Bestuur aan de
immigrant gronden konden worden toegewezen.
In de beginjaren van de immigratie kwamen de kosten
van werving en transport voor rekening van de
planters. Dank zij de Verordening van 21 augustus 1878,
waarbij van gouvernementswege een Immigratiefonds
werd gesticht, wist de planter van tevoren nauwkeurig
wat de aanvoer van een contractant kostte.
In het
algemeen kwam dat neer op f 200 per man, terwijl het
gouvernement op zijn beurt f 200 bijpaste.
Het enthousiasme over de geslaagde eerste transporten
bekoelde, toen bleek dat na anderhalf jaar bijna een
vijfde deel van de contractanten was overleden. De
Britse consul in Paramaribo stelde zijn regering
hiervan op de hoogte, waarna de emigratie naar
Suriname werd opgeschort. In 1878 werd deze
maatregel ongedaan gemaakt.
De ontreddering in de beginperiode van de immigratie
was groot. De oude verbanden, waarin men in India
gewend was te leven, functioneerden niet meer in de
plantagesamenleving. Normale gezins- en
familieverhoudingen ontbraken, ook al omdat het
percentage vrouwen gewoonlijk minder bedroeg dan
50% van het aantal mannen.
|
naar boven
Ontwerp © Webteam Suriname - Afdeling Suriname - Zwartenhovenbrugstraat - Paramaribo - Last update:
|
|
|
| | |