suriname Naar Voorpagina

  


   
ONDERDELEN
Jodensavanna
 suriname  Jodensavanna 1
 suriname  Jodensavanna 2
 suriname  Jodensavanna 3
 suriname  Jodensavanna 4
 suriname  Joodse gemeenten

Onderwerpen
Cultureel erfgoed
 suriname  Boeken
 suriname  OSO dresi
 suriname  Sarnami leren
 suriname  Sranan leren
 suriname  Winti / wintipre
 suriname  Kinderspelen
 suriname  Joden-savanna
 suriname  Houtsnijwerk
 suriname  Klederdrachten
 suriname  Uitleg Feestdagen
 suriname  Monumenten
 suriname  Muziek
 suriname  Pierre Benoit
 suriname  Sybilla Merian

AFDELINGEN
  suriname Algemeen
 suriname De Douane
  suriname Telefoonboek
  suriname Bevolking
  suriname Distrikten
  suriname Reis info
  suriname Cultureel erfgoed
  suriname Geschiedenis
  suriname Foto's
  suriname Natuur
  suriname Personen
  suriname Koken / recepten
  suriname Vragen over NIBA
  suriname Wat is ANDA

     
 SURINAME  surinameAFDELINGEN - suriname Cultureel erfgoed - - Joodse gemeenten

 suriname . NU terug
 

  De Joodse gemeenten .

De Nederlands Portugees Israëlitische gemeente in Suriname.

Ofschoon het centrum der joodse gemeenschap Jodensavanna was, woonde een deel der joden evenwel sedert het begin der 18de eeuw om en nabij Paramaribo. In 1716 werd door het gouvernement een erf aan de Keizerstraat afgestaan aan de joodse gemeente te Paramaribo voor de bouw van een synagoge. In 1718/1719 was men met de bouw begonnen. In 1720 werd de synagoge,'Neve Salom' ( Huis des Vredes ) genaamd, ingewijd. In 1735 werd de synagoge, nadat een aparte Hoogduitse Gemeente was gevormd, aan deze gemeente afgestaan. De Portugese joden bouwden daarna een nieuw gebedshuis aan de Herenstraat te Paramaribo, hetwelk in 1736 werd ingewijd; er werd de naam 'Sedek Ve Salom' (Rechtvaardigheid en Vrede) aan gegeven.

Aanvankelijk bleef de synagoge op de Jodensavanna reglementair zijn belangrijke functie als centrum van de Portugees-joodse gemeenschap behouden. De poging van de joden om daar landbouwkolonisatie te bedrijven is binnen het raam van de Europese landbouwkolonisatie zeer belangrijk geweest. In het eerste kwart van de 19de eeuw kwam het centrum van de joodse gemeenschap evenwel in Paramaribo te liggen. De gemeente werd thans aangeduid met de benaming van 'Nederlandsch Portugeesch Israëlietische Gemeente in Suriname'. In 1854 werd de synagoge vergroot en geheel gerestaureerd; het honderdjarig bestaan ervan werd in 1886 feestelijk herdacht. Op het ruime synagogeterrein bevinden zich nog een vergaderzaal, een Leraarswoning en een woning voor de bode-bewaarder.

In 1857 werd het Armenfonds der Nederlandsch Portugeesch Israëlietische Gemeente opgericht. Het huidige reglement der gemeente trad op 1 jan. 1894 in werking. In 1906 werd het archief der gemeente tot 1864 naar het Rijksarchief in Den Haag overgebracht.

De hoogduitse gemeente te Paramaribo.

De oudste vestiging van joden in Suriname betrof Se fardische (Portugese) joden; naderhand kwamen er ook Asjkenazische (Hoogduitse) joden, veelal uit Polen en Rusland, in ons land. Omtrent het tijdstip van aankomst van de eerste Asjkenaziem tasten wij in het duister; in 1690 was hun aantal aangegroeid tot 10 à 12 families (40 à 50 personen). Aanvankelijk waren de Hoogduitse joden aangesloten bij de Portugese Gemeente. De in 1720 ingewijde synagoge werd bezocht door Hoogduitsen en Portugezen.

Onderlinge twisten maakten dat er een scheiding kwam tussen de beide groepen. Het besluit daartoe werd reeds in 1724 genomen. Omtrent de geschillen waartoe dit besluit aanleiding gaf, riep de gouverneur in 1729 de beslissing in van de directeuren van de Geoctroyeerde Sociëteit. Bij hun resolutie van 6 januari 1734 werd de separatie uitgesproken. Op 11 juni 1734 vergaderden de 'Regenten der Hoogduytse Joodse Naetie' voor het eerst.

Op 5 jan. 1735 werd ten overstaan van gouverneur De Cheusses de zogenaamde Akte separatie ondertekend, waarbij bepaald werd dat het bedehuis 'Neve Salom' door drie personen zou worden getaxeerd en dat de Hoogduitse groep de synagoge zou behouden, doch binnen zes weken de helft van het getaxeerde bedrag zou betalen; de Portugese joden mochten, zolang zij nog geen eigen synagoge hadden, van de Hoogduitse synagoge gebruik blijven maken. De scheidingsakte werd, behalve door gouverneur De Cheusses, getekend door Samuelsz d'Avilar, Isaac Carilho, A. Pinto Jr., Jeosuah C. Nassy als 'gequalificeert voor de Portugese joden' en door Salomon Jos. Levij, Jacob Meyers, Wolf Salomons, Jacob Arons Polak en Gerrit Jacobs voor de Hoogduitse joden.

Op 12 juli 1735 werd de som van f 2912 en 20 stuivers, 'zijnde de geregte helfte van de prisatie' door de 'Opsigters der Hoogd. Jooden' betaald.

Vermeldenswaard is dat de Hoogduitse joden de Portugese ritus bleven volgen. De Hoogduitse joden deelden in de privilegiën, eertijds aan de Portugese Israëlieten toegestaan wat eredienst en burgerrecht betreft, met uitzondering echter van de eigen civiele justitie. Naast de algemeen geldende godsdienstvoorschriften voor de joden was het nodig voor de gemeente aparte voorschriften te maken. Deze instellingen of Escamoths (later: Ascamoths), die in 1745 door gouverneur Mauricius werden goedgekeurd, zijn voor een groot deel bewaard gebleven in het archief van de Nederlands Israëlietische Gemeente. Het zeer brede scala van onderwerpen dat daarin is behandeld en vastgelegd, geeft een goed beeld van het joodse leven in Suriname inde 18de en het begin van de 19de eeuw.

Het in 1820 gevierde eeuwfeest van de oude synagoge vormde een hoogtepunt in het bestaan der gemeente, evenals de bouw van de nieuwe (huidige) synagoge, nagenoeg op dezelfde plek, waarvan de eerste paal werd geslagen door Z.K.H. Willem Frederik Hendrik, derde zoon van de latere koning Willem II, op 6 Tamuz 5595 (3 juli 1835). Deze synagoge, die tijdens en na de Tweede Wereldoorlog bezocht werd door leden van het Oranjehuis, is een van de belangrijkste 19de-eeuwse bouwwerken van Suriname.

In aanvulling op de beschrijving valt de zeer goede akoestiek van het gebouw te noemen, die het de voorganger vanaf de tebah (verhevenheid) mogelijk maakt zonder stemverheffing overal duidelijk verstaanbaar te zijn. De vloer is bedekt met savannezand, evenals dit het geval is in de synagoge van de Nederlands Portugees Israëlietische Gemeente; zulks komt slechts in enkele andere synagogen elders voor. Als verklaring ervoor wordt wel opgegeven dat het zand zou herinneren aan de tabernakel in de woestijn waarvan de vloer uit zand bestond. Een andere verklaring is dat het zand bedoeld zou zijn ter demping van het geluid van voetstappen op de houten vloer. Een belangrijk deel van het interieur is vervaardigd van massief mahoniehout, zoals de preekstoel, die op verzoek van opperrabbijn Lewenstein werd aangebracht en die in een synagoge als zeer zeldzaam kan worden beschouwd.

Het gebouw telt 500 zitplaatsen. In 1911 werden de kaarsen in de kroonlampen vervangen door gaslampen. In enkele kronen werd de kaarsverlichting gehandhaafd; deze werden bij zeer belangrijke gebeurtenissen ontstoken. In 1934 werd overgeschakeld op elektriciteit. Op het ruime synagogeterrein bevinden zich nog een ritueel badhuis, een woning voor de sjamaas (koster) en een mahamad (vergaderzaal); in de jaren zestig werd ter plaatse een leraarswoning gebouwd. Het Armenfonds der Nederlands Israëlietische Gemeente dateert van 1835. Het huidige reglement der gemeente trad op 15 maart 1895 in werking.

Verhouding tussen beide joodse gemeenten.

Na de scheiding waren er aanvankelijk vaak geschillen tussen de beide gemeenten. Aan lidmaten van de ene gemeente was het strikt verboden de diensten in de synagoge van de andere gemeente te bezoeken; tot 1813 waren huwelijken tussen lidmaten der beide gemeenten verboden en tegen degenen die zich niet aan het verbod stoorden, werden maatregelen genomen. Langzamerhand werden de geschillen overbrugd en ontstond er een samenwerking op gezonde basis. Pogingen in de loop der jaren ondernomen om tot samensmelting der beide gemeenten te geraken, bleven evenwel zonder resultaat.

De bestuurders der gemeenten waren eertijds met groot gezag bekleed. In vele gevallen moesten zij als rechtbank fungeren en konden zij disciplinaire straffen opleggen aan degenen die de voorschriften van wet en synagoge overtraden. Dit gezag werd door de Surinaamse overheid erkend en zo nodig gehandhaafd. Ter illustratie diene de strenge straf die door de regenten der Hoogduitse Gemeente werd opgelegd aan de jongeling Jacob Alexander Eliezer, die op 2 mei 1810 de sjoel verliet tijdens het lezen van de Amida (Stille gebed), waardoor, omdat hij het minjam (vereist quorum van tien man) uitmaakte, de dienst geen voortgang kon vinden. De kerkeraad besloot dat hij op de tebah (verhevenheid) God vergiffenis moest verzoeken, waarna hij met toestemming van zijn vader door de sjamaas (koster) met een eind touw werd afgerost.

In 1825, na de afschaffing der privilegiën, kwamen de gemeenten te ressorteren onder de Hoofdcommissie voor de zaken der Israëlieten in Nederland met een corresponderend lid in Suriname. Na intrekking in 1870 van alle Koninklijke Besluiten betreffende Israëlietische godsdienstige aangelegenheden werd de Hoofdcommissie ontbonden en verviel het instituut der corresponderende leden (in de synagogen is er nog steeds een aparte zetel die bestemd was voor de corresponderende leden).

Van 1858 tot 1864 was de geestelijke leiding der gemeenten in handen van opperrabbijn Lewenstein. Van de functionarissen na hem, die gedurende vele jaren de gemeenten hebben geleid en/of in de diensten zijn voorgegaan als godsdienstleraar en als gazan (voorlezer, voorbidder), mogen genoemd worden:

Nederlands Israëlietische Gemeente

S. J. Levie, gazan 1848-1896
J. 1. Levie, gazan 1864-1898
J. de Wilde, gazan 1896-1913
J. S. Roos, rabbijn 1893-1912
J. de Wilde, leraar 1914-1927
I. Agsteribbe, leraar 1928-1944

Nederlands Portugees Israëlietische Gemeente

Menasse Abarbanel 1870-1895
Dd. J. Querido 1893-1896
P.-A. Hilfman 1901-1920
Sal. J. Levie 1896-1924
I. J. Bueno de Mesquita 1924-1939
A. J. Lopes Cardozo 1939-1945

Vanaf 1 april 1944 worden, afwisselend in beide synagogen, de diensten gemeenschappelijk gehouden. De leiding van elk der gemeenten is in handen van een kerkeraad; drie leden hiervan vormen het kerkbestuur (College van Parnassim) en zijn belast met de dagelijkse leiding van de gemeentezaken. Elk der gemeenten bezit een eigen begraafplaats (aan de Kwattaweg te Paramaribo). De godsdienstleraren worden door de overheid bezoldigd; aan de gemeenten wordt, voor zover zulks uit een accountantsonderzoek der financiële bescheiden nodig blijkt, van overheidswege een subsidie verleend.

Het aantal geregistreerde gemeenteleden der beide gemeenten te samen bedroeg in 1974 ca. 250 personen; geschat wordt dat nog enige tientallen joden in Suriname niet zijn aangesloten bij de gemeenten.

Pieuze verenigingen Hachnasoth Orechiem (Steun aan doortrekkenden) (1923-ca. 1951), Chesed Weëmeth (vanaf 1899), Gemiloeth Chasadim (vanaf 1900).

Jeugdverenigingen (doel: aankweken van kennis op joods gebied, amusement): Jong Israel (1909-1912), Tikwat Jisrael (Hoop van Israel) (1933-ca. 1943), Zichron Mattitjahoe (Ter herinnering aan Mattitjahoe) (1948-ca. 1951).

Voorts nog: Surinaamse Zionistenbond (1941-ca. 1956).

Hoe verging het ? .

In de 17de en 18de eeuw maakten hun rijkdom en kennis als planters de joden tot steunpilaren van de kolonie. Bij de invallen van Indianen, Fransen en Marrons traden zij moedig op. De geschiedenis vermeldt de namen van Samuel Nassy, die zich onderscheidde bij de inval van Du Casse in 1689, en van David Nassy, die na dertig Marron tochten in 1743 sneuvelde.

De joodse gemeenschap bleef niet gespaard voor inwendige twisten. In 1735 en 1741 waren Resolutiën nodig `tot herstellingh van de rust en vreede onder de Portugeesch Joodsche Natie'. Onder het bestuur van Mauricius waren er heftige geschillen tussen de regenten (Parnassijns) en de burgerkapitein Is. Carilho, zodat deze, op aanklacht van eerstgenoemden, zelfs uit de kolonie gebannen zou worden.

In 1785 wendde het college der Mahamad en Universele Junta der Portugeesche Natie zich tot gouverneur Wichers, in wie het college veel vertrouwen stelde, het aan de zorgen en het bescheiden oordeel van de gouverneur overlatende te geraken tot verbetering van de instelling en het bestier der natie. Door Wichers werden hiertoe zeven regenten aangesteld. In 1787 kwamen nieuwe reglementen (Ascamoth) gereed, welke werden goedgekeurd.

In de tweede helft van de 18de eeuw heerste er zulk een vijandige stemming tegen de joden, dat men te Paramaribo zelfs een getto wilde instellen (1767) en joden de schouwburg niet mochten bezoeken (1775); zij richtten toen een eigen schouwburg op, die enige tijd bloeide. Veel nadeel ondervonden de Portugese joden in deze tijd door de met het huis Deutz te Amsterdam aangegane geldleningen en door de windhandel in door Surinaamse handelsagenten afgegeven wisselbrieven, ten gevolge waarvan een deel hunner plantages verkocht werd en hun rijkdommen verminderden.

De vervanging van de rietsuiker door de bietsuiker ten tijde van Napoleon I wordt ook als een der oorzaken aangemerkt van de achteruitgang der joden, die eertijds vooral in de suikercultuur hun bestaan vonden. Niettegenstaande de door hen geleden verliezen, bevonden er zich weleer onder de joden verscheidene rijke families. Men vond er eertijds personen die, f 50.000 tot, f 400.000 bezaten, grotendeels bijeengebracht door handel met de Engelsen.

De verschijning in Duitsland van C. G. Dohm's Ueber die burgerliche Verbesserung der Juden gaf aanleiding tot een correspondentie tussen Dohm en de regenten. Naar aanleiding van Dohms verzoek om hem inlichtingen te verschaffen omtrent de joden in Suriname ontstond een geschiedeniswerk over Suriname, in het Frans geschreven door een `gezelschap van geleerde joodse mannen aldaar', onder wie David de Ishak Cohen Nassy de voornaamste was. Het werk, kortweg aangeduid als de Essai historique (de Historische proeve), werd uitgegeven in 1788. In 1791 verscheen een Nederlandse vertaling.

Ook onder de joden heeft veel vermenging met inheemsen plaatsgehad, zodat een groot aantal van Surinames inwoners van joodse afkomst is en de namen dragen van oude Portugese geslachten. De kleurlingjoden hadden op de plaats waar thans het Sivaplein is, zelfs een eigen gebedshuis, dat in 1800 is afgebroken.

In 1825 (G.B. 1825 no. 3) werden de joden gelijkgesteld met de belijders van andere gezindten en er werd op grond hiervan tevens een einde gemaakt aan hun privileges. Er kwamen toen meer joden in openbare betrekkingen. In 1870 kwam er een eind aan het rechtstreeks toezicht van de overheid op de joodse gemeenten (G.B. 1870 no. 8); hun reglementen behoefden voortaan niet meer de goedkeuring van overheidswege.

In de tweede helft der 19de eeuw gingen de joden een invloedrijke positie in de kolonie innemen. In 1890 behoorden er van de dertien leden van de Koloniale Staten zes tot de joodse bevolkingsgroep. Toen in 1890 te Paramaribo een Kamer van Koophandel werd gekozen, telde de eerste kiezerslijst 35 namen, waaronder twintig joden; van de vijf leden van de eerste gekozen Kamer waren er twee joden, terwijl ook de secretaris tot die groep behoorde.

Achteruitgang.

In het begin van de 20ste eeuw valt een merkbare achteruitgang van de positie der joden in de samenleving te constateren.
Als oorzaken worden vermeld:

1. het feit dat de gegoede families hun kinderen voor opvoeding naar Europa zonden en de meeste van deze jongelui niet terugkeerden, eensdeels omdat er geen plaats voor hen was in de intellectuele beroepen en voorts, omdat zij er de voorkeur aan gaven in Europa te leven;
2. de assimilatie met de andere bevolkingsgroepen; 3. het jarenlang ontbreken van geestelijke leiding, waardoor het godsdienstonderricht werd verwaarloosd.



In twee beroepen bleef het joodse element nog vele jaren domineren, nl. in dat der juristen en dat der geneesheren. Er zijn tijden geweest dat vrijwel alle praktizijns (advocaten) joden waren; zeventien joden zijn lid van het Hof van Justitie geweest en daarvan hebben er zeven als president gefungeerd. Er zijn meer dan 150 joden lid geweest van het Statencollege; vijftien hebben er de voorzittershamer gehanteerd.

Tijdens de 2e wereldoorlog.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog vond er een tijdelijke opleving van joodse activiteiten in Suriname plaats. In november 1939 verscheen het eerste nummer van het joodse maandblad Teroenga. Op 2 februari 1941 werd door J. D. Oppenheim de Surinaamse Zionistenbond opgericht, die geregeld bijeenkomsten organiseerde en gelden voor het Joods Nationaal Fonds inzamelde.

Op 24 dec. 1942 kwam het Portugese schip Nyassa in Suriname aan met ongeveer 150 joodse vluchtelingen uit Nederland en België (via Frankrijk en het Iberisch Schiereiland). Zij werden eerst ondergebracht in een oud clubgebouw van de Chinese vereniging Kong Ngie Tong Sang. Later werd op de gesloten begraafplaats Jacobus Rust een aantal eenvoudige huizen voor de vluchtelingen gebouwd. Met de zorg voor hen werd een Comité voor Oorlogsvluchtelingen belast, waarin zitting hadden: J. D. Oppenheim, B. Geleerd, C. S. Pos, E. J. Robles en mr. K. P. van Westen ( van deze was alleen laatstgenoemde, zelf een vluchteling, geen jood ). Een deel van de vluchtelingen sloot zich bij de Surinaamse gemeenten aan. Gezien de in Europa opgedane ervaringen waren velen evenwel bevreesd zich andermaal in de registers van een joodse gemeente te laten inschrijven. Kort na de oorlog vertrokken de meeste vluchtelingen weer uit Suriname; de laatste van hen vertrok in 1970.

Het bericht dat Hitler het bevel had gegeven dat alle joden in bezet Europa op 31 dec. 1942 uitgeroeid moesten zijn, maakte diepe indruk. Door het in november 1942 door de kerkeraden geformeerde Centraal Comité ter behartiging der Joodsche belangen in Suriname werden in december 1942 verenigde kerkdiensten voor de lidmaten der beide gemeenten en een speciale vastendag uitgeschreven; op 30 dec. 1942 werd in theater Bellevue een openbare protestbetoging gehouden, waarbij door overheidsdignitarissen en vertegenwoordigers van andere kerkgenootschappen het woord werd gevoerd.

Na 1945.

In 1946 traden de beide joodse gemeenten, vertegenwoordigd door het in 1942 geformeerde Centraal Comité (zie hierboven: Tweede Wereldoorlog), toe tot het World Jewish Congress.

Het probleem van de ontheemde joden was een wereldprobleem. Tot de instanties die zich hun lot aantrokken, behoorde de Freeland League for Jewish territorial colonization, gesticht door I. N. Steinberg. Op 10 april 1947 kwam een delegatie onder zijn leiding in Suriname om met de autoriteiten te spreken over de toelating van ontheemde joden in het onderbevolkte Suriname. In het begin leek het alsof hij in zijn poging geheel zou slagen. De Staten van Suriname stemden er na een verhit debat op 27 juni 1947 in toe onder nader overeen te komen voorwaarden een aantal van maximaal 30000 joodse immigranten in Suriname toe te laten. Een door de Freeland League uitgezonden commissie van deskundigen deed in de maanden december 1947 t/m februari 1948 onderzoekingen in het district Saramacca, waarin een gebied van 50000 ha ten zuiden en ten westen van Groningen door het gouvernement voor de kolonisatie was aangewezen, en bracht een gedocumenteerd rapport uit, met als conclusie dat de beoogde kolonisatie in het Saramacca-district zou kunnen slagen, zowel in economisch als in hygiënisch opzicht. De kosten werden geraamd op $ 35 miljoen over vier jaar, te betalen door de Freeland League.

Een felle bestrijdster van de plannen van de Freeland League was Ida Silverman, een Amerikaanse zioniste die overal de plannen van Steinberg dwarsboomde. In de opvatting van de zionisten was geen andere oplossing van het joodse vraagstuk mogelijk dan de stichting van een joodse staat in Palestina. Ook in Suriname waren de meningen verdeeld. Als pikante bijzonderheid kan worden vermeld, dat van twee broers de ene voorzitter van de Surinaamse Zionistenbond en de andere vertegenwoordiger van de Freeland League was!

Nadat in mei 1948 de staat Israël was gesticht, deelde op 14 augustus 1948 gouverneur Huender aan de Freeland League mede, dat de Staten de onderhandelingen over de joodse immigratie wensten op te schorten tot de volkomen opklaring van de internationale toestand.

En hiermede was de voorgenomen immigratie op de lange baan geschoven; ondanks aandringen van de Freeland League werden de onderhandelingen niet hervat. Sedert de jaren vijftig is het zielental der gemeenten ( voornamelijk door vertrek naar het buitenland ) steeds meer achteruitgegaan. De activiteiten op religieus-cultureel en educatief gebied werden steeds minder; de synagogediensten worden slecht bezocht. Steeds meer doet zich het gebrek aan geestelijke leiding voelen. Sinds 1969 is er geen godsdienstleraar; de diensten worden waargenomen door ongegradueerde part-time functionarissen. Conflicten met uit het buitenland aangetrokken godsdienstleraren in de jaren vijftig en zestig, waardoor zij na betrekkelijk korte tijd het land weer verlieten, werkten frustrerend. Het onderwijs op joods gebied en de activiteiten van Zionistenbond en jeugdverenigingen kwamen tot stilstand; Teroenga hield op te bestaan. Ook wordt de laatste jaren niet meer ritueel geslacht. Een joods medicus fungeert als mohel (ritueel besnijder).

Er bestaat een warm contact tussen de Surinaams-joodse gemeenschap en de staat Israël. Jaarlijks komen afgezanten uit dit land naar Suriname en worden gelden ten behoeve van Israël ingezameld. De inventaris van de synagoge aan de keizerstraat is naar Israel overgebracht.





suriname . NU  naar boven



Ontwerp © Webteam Suriname - Afdeling Suriname - Zwartenhovenbrugstraat - Paramaribo -
Last update: