suriname Naar Voorpagina

  


   
ONDERDELEN
Afro-Surinamers
 suriname nu  Hindoestanen  1
 suriname nu  Hindoestanen  2
 suriname nu  Hindoestanen  3
 suriname nu  Hindoestanen  4
 suriname nu  Hindoestanen  5

Onderwerpen
Bevolking
 suriname nu  Afro-Surinamers
 suriname nu  Boeren
 suriname nu  Chinezen
 suriname nu  Hindostanen
 suriname nu  Inheemsen
 suriname nu  Javanen
 suriname nu  Joden
 suriname nu  Libanezen

AFDELINGEN
  suriname nu Algemeen
 suriname nu De Douane
  suriname nu Telefoonboek
  suriname nu Bevolking
  suriname nu Distrikten
  suriname nu Reis info
  suriname nu Cultureel erfgoed
  suriname nu Geschiedenis
  suriname nu Foto's
  suriname nu Natuur
  suriname nu Personen
  suriname nu Koken / recepten
  suriname nu Vragen over NIBA
  suriname nu Wat is ANDA

     
 SURINAME  suriname nuAFDELINGEN - suriname nu Bevolking - - Hindoestanen

 suriname . NU terug
 

Bevolking Suriname.    

   De Hindostanen. (Hindoestanen)


GESCHIEDENIS.

INLEIDING.

In 1862 aanvaardde het Nederlandse parlement een wetsontwerp waarin de slavernij in de Nederlandse koloniën werd afgeschaft . Weliswaar werden de in Suriname vrij geworden slaven nog voor een periode van tien jaar onder staatstoezicht gesteld met de verplichting zich voor plantage-arbeid to verhuren, maar alles wees erop dat de grootlandbouw met een schrijnend gebrek aan arbeidskrachten te kampen zou krijgen. Suriname was een plantagesamenleving en de ondernemingen - arbeidsintensief als deze waren - konden slechts met behulp van een groot aantal veldarbeiders tot een behoorlijke produktie komen.

Al in 1853 was getracht door de invoer van arbeidskrachten uit Nederlands-Indië, Madeira, China en de Westindische eilanden bijtijds nieuwe bronnen aan te boren. De omvang hiervan bleef echter beperkt; in de periode van 1853 tot 1872 werden in totaal 5405 arbeiders aangetrokken . Ook in vele andere Karaibische gebieden was de behoefte aan veldarbeiders voor de plantage zo groot geworden dat men zich gedwongen zag arbeiders van overzee aan te trekken. Brits-Guyana was Suriname in deze voorgegaan. In 1834 werd daar de slavernij afgeschaft, maar 'Already, since 1807 had the slave trade come to an end, and colonial planters were faced with the difficulty of obtaining an adequate supply of labour. Emancipation, therefore, was the final blow which threatened to send the industry to its doom'.

Toen in 1863 de Emancipatiewet in Suriname in werking trad, waardoor 36 000 slaven vrije burgers werden, waren er nog tweehonderd plantages in bedrijf, waarvan het merendeel uit suiker- en cacao ondernemingen bestond. De ervaringen in de Engelse koloniën leidden ertoe dat men ook in Suriname het oog op Brits-Indië liet vallen. Op 8 sept. 1870 sloot de Nederlandse regering een traktaat met Engeland, waarbij de werving en inscheping van arbeiders uit Brits-Indië werden geregeld. In aansluiting hierop werd bij Koninklijk Besluit van 22 maart 1872 een nadere uitwerking gegeven aan de immigratiebepalingen.

DE WERVING.

De organisatie van de werving in BritsIndië werd in handen gegeven van een emigratieágent. De belangrijkste emigratie-agenten voor Suriname waren W. Durham (1872-1875), E. van Cutsem (1875-1888) en L. Crommers (1901-1922). Deze functionaris, aangesteld door de gouverneur van Suriname, had zijn bureau in Calcutta, waar ook het hoofddepot stond. In de districten - vnl. in West Bihár en de United Provinces (toentertijd North-Western Provinces en Oudh) - werden verschillende subdepots opgezet, die onder leiding stonden van subagenten, voor het merendeel Indiërs. Deze subagenten namen de wervers in dienst. Voor iedere aangebrachte en geschikte emigrant kreeg de subagent een premie van 25 roepies voor een man en 35 roepies voor een vrouw. (Het bedrag voor een vrouwelijke emigrant was hoger, omdat het aanbod gering was.) Van deze vergoeding werd 5 tot 10 roepies afgestaan aan de werver.

Via het subdepot werden de contractanten naar het hoofddepot in Calcutta gebracht. Daar volgde een keuring en werd door de protector of emigrants - een door de Brits-Indische regering aangesteld functionaris - onderzocht of aan de voorwaarden van vrijwillige emigratie was voldaan. Bovendien werd het arbeidscontract met de contractant besproken en daarna ondertekend. Als protector of emigrants zijn vooral I. Grant en D. W. D. Comins bekend geworden; de laatste bezocht in 1891 Brits Guyana en Suriname om een onderzoek in te stellen naar de levensomstandigheden van de contractanten. Voor de meeste emigranten was economische noodzaak het belangrijkste motief.

Er bestond een nauw verband tussen de prijs van het voedsel en het aanbod van emigranten (Grierson). Er zijn ook andere beweegredenen in het spel geweest. Zo vermeldt De Klerk dat familietwisten, vrees voor blaam wegens een liefdesverhouding die niet de goedkeuring van familie of kaste heeft, het zware juk van het weduwschap, vlucht voor de justitie en zucht naar avontuur van invloed zijn geweest.

De werving in Brits-Indië vond onder ongunstige omstandigheden plaats. Europees bestuurspersoneel en Brits-Indische politieambtenaren waren in het algemeen fel gekant tegen het optreden van de wervers. Vooral tegen de werving van vrouwen bestond verzet; een gangbare mening was dat zij bestemd waren voor prostitutie. De ongunstige beeldvorming heeft aanleiding gegeven tot de veronderstelling dat de emigranten voornamelijk uit de laagste kasten in Brits Indië afkomstig waren. De Klerk heeft van vier schepen met contractanten die in Paramaribo arriveerden, vastgesteld dat alle kasten van enig belang uit de United Provinces en West-Bihar onder de emigranten vertegenwoordigd waren.

Wel was het percentage van de lagere kasten onder de contractanten hoger en trof men relatief weinig Brahmanen en Banya's (koopliedenkaste) aan. Onder de laagst geplaatste groepering, de zgn. 'Untouchables', waren de Camars (huiden- en lederbewerkers) het talrijkst vertegenwoordigd. Grierson kwam in 1896 tot een soortgelijke uitkomst; hij stelde vast dat slechts 1/3 van de contractanten tot de laagste categorieën in het kastesysteem behoorde.

DE PLANTAGEPERIODE.

Op 5 juni 1873 arriveerde het zeilschip 'Lalla Rookh' in Suriname. Aan boord bevonden zich 399 personen, t.w. 279 mannen, 70 vrouwen, 32 jongens beneden de tien jaar en 18 meisjes in die leeftijdsklasse. Vóór dit eerste transport woonde er reeds een kleine groep Hindostanen, afkomstig uit Brits-Guyana, in Nickerie en Coronie. De plaatsnaam 'koeli-santi' in Coronie herinnert aan deze eerste immigranten. In Suriname werden de immigranten opgevangen door het immigratie-departement, verantwoordelijk voor de re, gistratie en de toewijzing aan de plantages.

Hoofd van dit departement was de agent-generaal. Vooral J. F. A. Cateau van Rosevelt, die vanaf 1872 tot 1891 deze post bekleedde, heeft een belangrijk aandeel gehad in het welslagen van de immigratie. Zijn belangrijkste opvolgers waren G.H. Barnet Lyon (1891-1902) en C. van Drimmelen (1902-1921). In totaal arriveerden tussen 5 juni en 31 december 1873: 2449 Brits-Indische immigranten. De contractanten waren verplicht gedurende een periode van vijf jaar arbeid aan de plantages te leveren.

De arbeidstijd bedroeg zes dagen per week en zeven uur per dag in het veld of tien uur in de fabriek. De contractant was gebonden aan de plantage en mocht alleen buiten de werktijden en op vrije dagen zonder vergunning de plantage verlaten. Het loon bedroeg f 0,60 voor een volwassen man en voor vrouwen en jongens van 10 tot 16, jaar f 0,40 per dag. Men had recht op vrije huisvesting en geneeskundige behandeling. De zgn. 'poenale sanctie' die in het arbeidscontract was opgenomen, maakte het mogelijk een strafrechtelijke sanctie op te leggen in geval van onbetamelijk gedrag, verzuim of desertie.

Na afloop van de contractperiode had de immigrant recht op een vrije terugreis naar het moederland. Ook kon men na vervulling van de werkovereenkomst in het land blijven, waarbij door het Koloniaal Bestuur aan de immigrant gronden konden worden toegewezen. In de beginjaren van de immigratie kwamen de kosten van werving en transport voor rekening van de planters. Dank zij de Verordening van 21 augustus 1878, waarbij van gouvernementswege een Immigratiefonds werd gesticht, wist de planter van tevoren nauwkeurig wat de aanvoer van een contractant kostte.

In het algemeen kwam dat neer op f 200 per man, terwijl het gouvernement op zijn beurt f 200 bijpaste. Het enthousiasme over de geslaagde eerste transporten bekoelde, toen bleek dat na anderhalf jaar bijna een vijfde deel van de contractanten was overleden. De Britse consul in Paramaribo stelde zijn regering hiervan op de hoogte, waarna de emigratie naar Suriname werd opgeschort. In 1878 werd deze maatregel ongedaan gemaakt.
De ontreddering in de beginperiode van de immigratie was groot. De oude verbanden, waarin men in India gewend was te leven, functioneerden niet meer in de plantagesamenleving. Normale gezins- en familieverhoudingen ontbraken, ook al omdat het percentage vrouwen gewoonlijk minder bedroeg dan 50% van het aantal mannen.





suriname . NU  naar boven



Ontwerp © Webteam Suriname - Afdeling Suriname - Zwartenhovenbrugstraat - Paramaribo -
Last update: